Man Stylops nevinsoni op achterlijf vosje Andrena fulva

Bizarre waaiervleugeligen blijken nog intrigerender

EIS Kenniscentrum Insecten
2-MRT-2020 - Waaiervleugeligen zijn parasitaire insecten die het vooral voorzien hebben op bijen en wespen. Ze behoren zonder twijfel tot de meest bizarre insectengroepen die er bestaan. Vrouwtjes zien eruit als larven en blijven in hun gastheer. Mannetjes zijn vrijlevend, maar leven slechts enkele uren. Recent DNA-onderzoek heeft ook nog eens uitgewezen dat er meer soorten zijn dan aanvankelijk gedacht.

Volwassen mannetjes zien eruit als een gangbaar insect met zes poten en vleugels. In tegenstelling tot de meeste insecten hebben ze slechts één paar ontwikkelde vleugels, alleen de achtervleugels zijn ontwikkeld en niet de voorvleugels, zoals bij vliegen en muggen. De vleugels zijn groot en waaiervormig, waaraan de groep zijn Nederlandse naam dankt. Mannetjes hebben verder grote, vertakte antennen, waarmee ze vrouwtjes kunnen ruiken die feromonen uitstoten om mannetjes te lokken. Vrouwtjes doen dit terwijl ze in het achterlijf van hun gastheer zitten. Om ervoor te zorgen dat ze kunnen paren, scheidt het vrouwtje een stofje uit dat de zenuwoverdracht van de gastheer blokkeert, waardoor deze niet meer kan bewegen. Het vrouwtje ziet eruit als een insectenlarve, met een lang madeachtig lichaam, waarbij alleen het kopborststuk verhardt na de laatste vervelling. Dit kopborststuk wordt tussen twee achterlijfsegmenten van de gastheer naar buiten gestoken, en is ook het enige dat zichtbaar is aan een geparasiteerde gastheer. De monddelen van het vrouwtje zijn gereduceerd en ze neemt haar voedingsstoffen dan ook middels diffusie op uit het achterlijf van de gastheer.

Man Stylops ater

De bevruchte eieren komen uit in het lichaam van het vrouwtje. De jonge larven, planidia genoemd, zijn vrijlevend met een gechitiniseerd lichaam en het uiterlijk van een primitief insect inclusief poten en een soort springstaart. Dit is een actief stadium dat de vrouwtjes via het kopborststuk verlaat, waarna een nieuwe gastheer wordt gezocht, vaak door op bloemen te wachten tot er een bij langs komt. Daaraan klampen ze zich dan vast om mee te liften naar het nest. Eenmaal in het nest dringen ze de larve van de gastheer binnen en vervellen tot een tweede-stadiumlarve dat er meer als een insectenlarve uitziet met een madeachtig lichaam. De verdere ontwikkeling vindt volledig plaats in het lichaam van de gastheer. Tegen de tijd dat de gastheerlarve, die blijft leven, zich gaat verpoppen, wordt ook de larve van de waaiervleugelige volwassen. Bij een vrouwtje verandert alleen het kopborststuk, maar bij mannetjes wordt daadwerkelijk een pop gevormd, die eveneens deels naar buiten gestoken wordt, tussen twee achterlijfssegmenten van de gastheer.

Vrouwtje Stylops praecocis tussen het vijfde en zesde achterlijfssegment van een vroege zandbij Andrena praecox

Tot voor kort werd gedacht dat Europa maar een paar soorten waaiervleugeligen kende met een breed spectrum aan gastheren. Zo werd het zandbijwaaiertje (Stylops melittae) gemeld van een keur aan zandbijen (Andrena’s). Recent moleculair werk heeft echter uitgewezen dat dit niet slechts één soort betreft maar wel meer dan dertig, allemaal met slechts één of enkele nauwverwante zandbij-gastheren. Aan de hand van het buitenlandse DNA-onderzoek is ook de Nederlandse fauna opnieuw onderzocht en is aanvullend DNA-onderzoek gedaan. Hieruit bleek dat er niet zes, maar maar liefst 21 soorten waaiervleugeligen in ons land voorkomen. In een recent verschenen artikel wordt een overzicht gegeven van al deze soorten, inclusief hun gastheren en de bekende verspreiding in Nederland.

Uiteraard is hier het laatste woord nog niet over gezegd, en zijn er nog diverse soorten waar geen moleculaire data van bekend zijn. De verwachting is dan ook dat met aanvullend moleculair onderzoek ook nog aanvullende soorten gevonden zullen worden.

Tekst: John Smit en Jan Smit, EIS Kenniscentrum Insecten & Ivo Raemakers, Ecologica
Foto’s: Engelbert Luitsz (leadfoto: man Stylops nevinsoni op achterlijf vosje (Andrena fulva)); Antoine van der Heijden; John Smit.