Veenweide - primair

Vernatting veenweidegebied en effecten op insecten

De Vlinderstichting, Universiteit Utrecht
2-MEI-2024 - Om bodemdaling en uitstoot van broeikasgassen te verminderen wordt in veenweidegebieden de grondwaterstand verhoogd. Het is de vraag in hoeverre de biodiversiteit meeprofiteert. Dit is voor enkele insectengroepen onderzocht. Libellen lijken via de waterkwaliteit te profiteren. Voor dag- en nachtvlinders zien we geen effecten, daarvoor lijkt beheer belangrijker.

Een perceel met hoge grondwaterstand dat alleen gemaaid wordtVeenweidegebieden zijn een iconisch Nederlands landschap met groene velden en veel sloten. De bodem bestaat voor een aanzienlijk deel uit veen: dood plantenmateriaal dat door natte omstandigheden niet afgebroken is, maar in de loop der eeuwen is opgehoopt tot een dikke laag. Nu wordt de waterstand laag gehouden zodat deze grond bruikbaar is voor de landbouw. Een nadeel van die lage grondwaterstand is dat er zuurstof bij het veen komt waardoor het veen langzaam afbreekt. De koolstof in het veen verdwijnt daarbij letterlijk de lucht in als het broeikasgas CO2. De bodem daalt hierdoor ook steeds verder. Naast problemen met bodemdaling en uitstoot van broeikasgassen ligt er ook een grote opgave om de biodiversiteit in veenweidegebieden te verbeteren. Zou het verhogen van de grondwaterstand hier ook een bijdrage aan kunnen leveren? 

Onderzoek op de hoogwaterboerderij

Om de bodemdaling en de uitstoot van broeikasgassen af te remmen kan de grondwaterstand verhoogd worden. Hier wordt op verschillende plekken in Nederland mee geëxperimenteerd. Soms wordt daarbij het veenweidegebied uit productie genomen en omgevormd tot natuurgebied. Ook wordt steeds vaker gekozen voor paludicultuur. Daarbij worden gewassen verbouwd die in heel natte omstandigheden kunnen groeien, zoals lisdodde. Maar er wordt ook onderzocht of het mogelijk is om melkveehouderij, het huidige landgebruik, te combineren met een hogere grondwaterstand. Dit laatste wordt onderzocht op de hoogwaterboerderij in Zegveld. 

Op de hoogwaterboerderij heeft een deel van de percelen een zogenaamd actief WaterInfiltratieSysteem (aWIS, ook wel bekend als drukdrainage). Hiermee wordt geprobeerd de grondwaterstand het hele jaar door op 20 centimeter onder maaiveld te houden. Deze percelen worden hetzelfde beheerd als de reguliere (referentie)percelen op de hoogwaterboerderij. Deze hebben in de winter een hoge grondwaterstand, soms tot aan het maaiveld, maar die zakt in de zomer tot 60 of soms wel 100 centimeter onder het maaiveld. De Vlinderstichting en Universiteit Utrecht hebben op beide soorten percelen op de hoogwaterboerderij onderzoek gedaan naar de effecten op de libellen en dag- en nachtvlinders, mogelijk gemaakt door financiering van het Cultuurfonds. Bij de hoogwaterboerderij is er al veel aandacht voor natuur en deze is daardoor relatief rijk aan insecten, inclusief de zeldzame argusvlinder en de groene glazenmaker. 

De sterk bedreigde argusvlinder komt nog voor in veenweidegebieden en was de meest gemelde vlinder tijdens dit onderzoek

Nachtvlinders werden onderzocht met behulp van LedEmmers

Resultaten voor vlinders en libellen

Dagvlinders komen maar in lage aantallen voor in het veenweidegebied en daardoor is het lastig om een effect van verhoging van het grondwater aan te tonen. Wel opvallend is dat de meest getelde dagvlinder de argusvlinder was. Deze soort is sterk afgenomen in Nederland maar komt hier nog vrij veel voor. Nachtvlinders zijn met LedEmmers gevangen (en weer losgelaten). In totaal zijn er 2167 nachtvlinders geteld. Maar ook hier zagen we geen verschil in het aantal nachtvlinders tussen percelen met hoge of lage waterstand. Wel zijn er meer nachtvlinders gevonden op percelen die alleen gemaaid werden dan op percelen die ook begraasd werden met gemiddeld respectievelijk 18,9 en 13,7 nachtvlinders per val per nacht. Dit komt waarschijnlijk doordat de oevervegetatie bij het maaien gespaard wordt, en er een hogere kruidenrijke vegetatie kan ontstaan. Koeien houden deze vegetatie juist kort, omdat ze er grazen.  

Bij de libellen zien we een duidelijker verschil: bij hoge grondwaterstanden waren er gemiddeld 3,5 libellen per telling en bij lage grondwaterstanden 1,45. Dit zijn vooral lantaarntjes; met 619 individuen was 83 procent van de waargenomen libellen een lantaarntje. Het hogere aantal libellen kunnen we begrijpen door naar de waterkwaliteit te kijken. De concentratie nitraat en sulfaat is lager in sloten naast vernatte percelen, maar fosfaat is juist wat hoger. Nitraat en sulfaat komen vrij bij mineralisatie van veen, en dus minder als het veen natter is. Fosfaat dat aan ijzer gebonden was, wordt juist gemobiliseerd onder natte omstandigheden. Het lijkt erop dat voor de libellen de positieve effecten (minder nitraat en sulfaat) hier belangrijker zijn dan het negatieve effect (meer fosfaat).  

Het verhogen van de grondwaterstand lijkt in deze pilot wel invloed te hebben op de sloten en libellen, maar bij dag- en nachtvlinders zien we geen effecten. Deze profiteren maar beperkt mee van de verhoging van de grondwaterstand en er zijn dus ook andere maatregelen nodig om deze soorten te helpen. Het beheer lijkt daar een belangrijkere rol te spelen, zoals grazen versus maaien en het sparen van de oevervegetatie.

Meer informatie

Tekst: Roy van Grunsven, De Vlinderstichting en Annick van der Laan en Jerry van Dijk, Universiteit Utrecht
Foto’s: Kars Veling