Wat zwemt er allemaal in de uiterwaarden?

OBN Natuurkennis
28-DEC-2021 - De afgelopen decennia zijn er in de uiterwaarden talrijke waterrijke natuurgebieden aangelegd. Rijkswaterstaat wil graag weten of vissen deze nieuwe habitats gebruiken en welke geulen goed gelukt zijn en welke tegenvallen. Daarom hebben ATKB en Bureau Waardenburg de vis bemonsterd. Promovendus Twan Stoffers (WUR) analyseert op dit moment de database met vangstgegevens.

Een grote variatie aan vissen

De onderzoekers vingen in totaal 41 soorten. Qua aantal vormden blankvoorn, baars en brasem de top drie. Niet verrassend: dit zijn de meest algemene vissen in ons land. Deze soorten zijn weinig kritisch in hun keuze van habitat. Daarna volgen snoekbaars, bittervoorn en winde. Winde is de talrijkste stroomminnende soort. Vervolgens zwartbekgrondel, die veel op stortsteen zit, en alver, een mooi klein langwerpig visje dat van stroming houdt en aan het wateroppervlak foerageert. Op plaats elf staat de Kaukasische dwerggrondel - een nieuwe exoot die inmiddels in grote aantallen wordt gezien. De lengte van de gevangen vis loopt van 0 tot 138 centimeter. Bijna alle vis is kleiner dan 15 centimeter. Toch zien we wel degelijk forse vissen: brasem (65 centimeter), snoekbaars, karper, paling (98 centimeter), snoek (119 centimeter) en Europese meerval van 135 centimeter.

Alver, met riviergrondels op de bodem

Visrijke uiterwaarden

De onderzoekers deden 2194 bemonsteringen op 75 locaties, verspreid over vier rivieren: IJssel, Waal, Getijdenlek en Gestuwde Nederrijn & Lek. Qua soortenrijkdom en aantal vissen staat nevengeul Aersoltweerde met stip op één. Ook de nevengeul Afferdense en Deestse Waarden scoort goed. Verder staan in de top tien strangen waarvan de hoge waardering de onderzoekers verrast, zoals de strang van Meinerswijk bij Arnhem en een aantal strangen langs de IJssel. Het lijkt er sterk op dat de zandige oevers aanzienlijk beter scoren dan rivieroevers met stortsteen. Stokebrandsweerd scoort bij de oevers het hoogst, het is één van de weinig ‘natuurlijke’ zandige kribvakken die we langs de IJssel hebben. Bij de Waal doen vooral de meestromende nevengeulen het goed. De Millingerwaard scoort hoog vanwege de vegetatierijke geïsoleerde centrale plas. De Gestuwde Nederrijn & Lek mist de stroming van de Waal en de soortenrijkdom van de IJssel. Hier vind je echter ook betere en mindere plekken. De strang van Lexkesveer, een typisch 'Ruimte-voor-de-rivierproject', scoort hier het hoogst.

Verdere analyse volgt

De achterliggende vraag bij dit onderzoek (in hoeverre is de visstand in de Rijntakken verbeterd door de maatregelen) blijkt toch nog erg lastig te beantwoorden. Twan Stoffers gaat verder met analyseren voor zijn dissertatie. Het is de bedoeling dat de complete database online komt wanneer hij klaar is, zodat alle onderzoekers het materiaal kunnen benutten. Rijkswaterstaat zal de nieuwverworven inzichten een plek geven in toekomstige projecten en onze adviezen voor onderhoud en beheer van bestaande geulen.

Deze tekst is een bewerking van het verslag van de bijeenkomst Vis in uiterwaardwateren (pdf; 5,6 MB), geschreven op 12 november 2021 door Hans van den Bos.

Tekst en foto’s: Hans van den Bos