Araneus diadematus 8, Kruisspin,

14 oktober 1922: Spinnen II, Spinnenvrijage

Heimans en Thijsse Stichting, Wageningen University
14-OKT-2022 - “Mijn dikke kruisspin heeft een klein vrijertje met een hazenhart. Hij leeft, zoolang als ’t duurt, in vreeze en beven. Daar heeft hij alle reden toe, want hij heeft altijd veel kans door zijn Dulcinea verslonden te worden, nog eer zijn liefdebee verhoord is.” Een week na zijn column over spinnen volgt deel twee. Je beeld van spinnen zal na het lezen van de column voorgoed veranderd zijn.

Mannetjesspinnen staan voor grote uitdagingen als ze met een vrouwtje willen paren. Jac. P. Thijsse (1865-1945) beschreef precies honderd jaar geleden op een bijna poëtische manier het liefdesspel van spinnen in zijn column in de Amsterdammer (tegenwoordig de Groene Amsterdammer).

Spinnen II, Spinnenvrijage

Mijn dikke kruisspin heeft een klein vrijertje met een hazenhart. Hij leeft, zoolang als ’t duurt, in vreeze en beven. Daar heeft hij alle reden toe, want hij heeft altijd veel kans door zijn Dulcinea verslonden te worden, nog eer zijn liefdebee verhoord is. En wordt hij soms verhoord, dan valt hij daarna zoo goed als zeker ten prooi aan de moordende tangen van zijn echtgenoote.

Tot nog toe heeft hij zich aardig weten te redden. Deze week heb ik hem nog gezien. Hij komt aanloopen langs de sparretak en betast even de hoofddraad van het web van het wijfje. Deze verschikt zich even in haar centrale observatieplek, maar houdt zich overigens rustig. Intusschen heeft het mannetje een ankerkluitje van spinsel aan de sparretop geplakt en wandelt nu een eindje het vrouwelijke web op. Maar tegelijk spint hij een draad, die hij zorgvuldig vrij houdt van de draden van het web; een niet kleverige draad. Nu doet het wijfje een paar schreden in zijn richting. Ofschoon ze nog ruim een decimeter van elkander verwijderd zijn, begint het mannetje nu zenuwachtig te worden. Met zijn op een na achterste linkerpoot tast hij naar zijn eigen draad, misschien om te voelen, of die wel sterk genoeg is en heelemaal vrij. Dan gaat hij heel raar doen met zijn pooten, strekt ze soms heelemaal recht uit aan bakboord, trekt ze dicht ineen aan stuurboord, maait met de voorpooten door de lucht, legt ze languit langs de radspaak van het groote web. Ook wappert hij met zijn knodsvormige kaaktasters en trommelt met de ronde knopjes op diezelfde radspaak. Hierop wordt het wijfje zeer levendig. In een paar sprongen is zij vlak bij het mannetje, met acht stralende oogen in haar liefelijk aanschijn. Dat kan hij echter niet doorstaan, onthutst laat hij alles los en nu slingert hij aan zijn veiligheidsdraad vlug buiten bereik van zijn extatische geliefde. Deze maakt ten slotte rechtsomkeert en kuiert terug naar haar centraal bureau. Een poosje daarna zit ons heertje weer aan de draden te trekken en het spelletje begint van voren af aan, totdat er op de een of andere manier voor goed een eind aan komt. Men ziet dit niet dikwijls, maar als je op een zonnigen voordenmiddag een paar dozijn kruisspinnesten bepatrouilleert, snap je licht zoo’n avontuurtje. ’t Is werkelijk nog al aandoenlijk, om te zien hoe dat spinnenmannetje zijn veiligheidsmaatregelen neemt, ongeveer net als een alpinist, die een zeer gevaarlijke partij gaat beginnen.

Spinnenvrijage

Ze hebben gelukkig lang niet alle zoo’n précair bestaan. Bij sommige spinnensoorten zijn de mannetjes zoo klein, dat het de moeite niet schijnt te loonen, ze op te eten. Bij nog andere soorten, o.a. bij de welbekende waterspin, die de mooie duikerklokken bouwt, is het mannetje even groot als het wijfje of zelfs grooter en daar konden de bordjes wel eens verhangen worden. En éen soort is er, daarvan leven mannetje en wijfje eendrachtig bij elkaar, lief en leed deelend, zooals het behoort. Samen spinnen zij het fijne web aan het uiteinde van bloeiende stengels, samen vangen ze daar groote vliegen en leven genoeglijk, tot de nachtvorsten een eind aan hun bestaan maken. Dit goedige beest voert dan ook in de wetenschap den bijnaam van benigna, de welwillende, voluit Ergatis benigna (heidekaardertje, Dictyna arundinacea). Het zijn maar kleine spinnetjes, bruin met de bovenzijde van het lichaam bijna heelemaal wit. Hun nest is een zeer dicht spinsel met bijzonder fijne vangdraden, voor welker verzorging alweer een apart soort van kam noodig is, en die wel behooren tot het ijlste spinsel, dat de spinnenwereld voortbrengt.

HeidekaardertjeDe fijnste spindraad heeft een middellijn van duizendste deelen van een millimeter en wordt door sommige schrijvers, die beter moesten weten, wel eens in voor ons ongunstigen zin vergeleken met de betrekkelijk grove producten van onze techniek. In dit verband is het wel eens nuttig er op te wijzen, dat onze technici er toch weer in geslaagd zijn, om kwartsdraden te maken, die tien en honderdmaal dunner zijn dan de spindraad. Zulke erge sukkels zijn we dus toch nog niet.

Over omgang met spinnen is nog al veel verhaald en ook gefabeld, vooral over hun gezelligheid, muzikaliteit en volharding. Daar heb ik zelf nooit iets van belang van gezien, maar ik wil heel graag gelooven, dat spinnen gedresseerd kunnen worden, om op bepaalde plaatsen of geregelde tijden voedsel te halen en ook wel te reageeren op geluiden. Dat ze ooit een mensch als mensch zouden herkennen lijkt mij al zeer onwaarschijnlijk. Mijn kruisspinnen negeeren mij volkomen en maken zich niet eens uit de voeten, als ik ze wil vangen. Andere spinnensoorten, vooral de kleinere en die geen web spinnen, zijn wel schuw en ontvluchten de grijpende hand of het vangtangetje als een groot bewegend ding, dat wel gevaarlijk kon zijn. Meestal grijp ik mijn spinnen gewoon tusschen de vingers, maar de groote ontzie ik toch wel sedert één mij “gebeten” heeft. Dat was nog wel zoo pijnlijk als een bijensteek, maar gauw over. Zulke dingen willen echter nog al eens verschillend uitvallen, al naar de toevallige omstandigheden van bijtster en slachtoffer.

Ik had mijn kruisspin in een glazen buisje gevangen, om haar thuis nog eens goed te bezien en wat details te teekenen. Daarna bracht ik haar weer naar buiten in het blauwsparretje. In overeenstemming met haar sedentaire leefwijze was zij niet in staat om haar woonboom te herkennen en dacht er dan ook niet aan om haar web op te zoeken. Ze zou getroost aan een nieuw begonnen zijn. Maar toen ik haar in haar eigen oude web plaatste herkende zij dat toch onmiddellijk en holde via het centraal bureau langs de korte verbinding naar haar gewone schuilplaats.

Jac. P. Thijsse

Pareltjes

Het archief van de Heimans en Thijsse Stichting zit boordevol met verhalen, gedachten, correspondenties, ideeën en beelden van natuurbeschermers uit het verleden. Ze geven ons inzicht in hoe de natuur vroeger was, hoe men tegen de natuur aankeek en wat men deed of had moeten doen om de natuur te beschermen. In de archieven zitten nog heel veel onontdekte pareltjes.

Tekst: Arnold van Vliet, Heimans en Thijsse Stichting en Wageningen University & Research
Foto’s: Ab H Baas, Saxifraga (leadfoto: kruisspin); Jac. P. Thijsse; Markku A. Huttunen, Wikimedia Commons