Heggenlandschap

Wat we weten van natuurkwaliteit?

SoortenNL
22-DEC-2022 - In Nederland doen we op papier de helft van wat natuur nodig heeft en in de praktijk zelfs dat niet. Zo komen we nooit uit de stikstofcrisis en komt er geen perspectief voor boeren, bouwers of natuur. We moeten stikstof reduceren, maar ook beter gebruik maken van onze kennis over natuur. Op de website Natuurkwaliteit geven we een overzicht van wat we van onze soorten weten en wat (nog) niet.

In Nederland hebben we 9% van het landoppervlak beschermd als Natura 2000-gebied. Daardoor is 59% van de verplichtingen die volgen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn afhankelijk van aanpalend beleid zoals het Nationaal NatuurNetwerk (NNN) en Agrarisch Natuur en LandschapsBeheer (ANLB). Ook zijn veel soorten, zoals vleermuizen, voor duurzame instandhouding afhankelijk van het stedelijk gebied. Die basis is uiterst kwetsbaar (gebleken). Daarom kon Eurocomissaris Delgado Rosa in de technische briefing in de Tweede Kamer uitleggen dat de Europese natuurherstelwet weliswaar een uitbreiding was, maar feitelijk geen nieuwe verplichtingen met zich meebracht. Het is een uitbreiding van het bestaande instrumentarium zodat we beter onze doelen kunnen halen. Die uitbreiding is een logisch gevolg van de fitnesscheck waaruit bleek dat de richtlijnen ‘fit for purpose’ waren, maar dat de implementatie beter moest. Simpel gezegd: een zaag is een uitstekend instrument om een balk in tweeën te krijgen, maar je moet hem niet als bijl gebruiken. Je kunt beter zorgvuldig zagen…

Wet en beleid

Vermossing op de heideIn Nederland hebben we het natuurbeleid onder Rutte 1 teruggebracht tot het juridisch minimum. Dat betekent in de praktijk dat we ons alleen richten op het verslechteringsverbod uit de Habitatrichtlijn: de natuur mag niet verder achteruitgaan dan de stand van zaken zoals die was in 1991. Maar 1991 was landschappelijk helemaal geen gezonde situatie meer, dus als het beleid zich richt op het in stand houden van een ongezonde situatie, dan boert de natuur vanzelf verder achteruit. Dat mag eigenlijk niet van de habitatrichtlijn want die kent een verschuivend referentiekader. Dat betekent dat als de ecologische kenmerken van een gebied verbeterd zijn, de verbeterde situatie als uitganspunt moet gelden, totdat de gunstige staat van instandhouding is bereikt. Nederland doet niet alleen 'te weinig aan natuur' maar beweegt in het beleid ook te weinig mee met veranderende omstandigheden. De Standaard Gegegevens Formulieren op basis waarvan we rapporteren moeten regelmatig geactualiseerd worden, zodat de instandhoudingsdoelstellingen en -maatregelen worden bijgesteld op basis van informatie over soorten die significant aanwezig zijn, verschijnen of verdwijnen. En behalve met het bijstellen van de formulieren loopt Nederland ook achter met het bijstellen van de N2000 beheerplannen en worden bij de Passende Beoordelingen te weinig gekeken naar natuurlijke kenmerken en veranderingen daarin. Door de minimalistische benadering komt een ongezonde nadruk te liggen op soorten van Bijlage 2 en de Natura 2000-gebieden. Dat soorten ook elders leefgebieden nodig hebben om te rusten, te broeden of te jagen raakt buiten beeld. En ook raakt buiten beeld dat er nog een bijlage is met typische soorten die de kwaliteit van beschermde habitattypen aangeven en dat we een zorgplicht hebben voor soorten van de Rode Lijst waar het slecht mee gaat. De ecologie leert dat je soorten en systemen als onderling verbonden netwerken moet beschouwen – je kunt niet met een paar losse onderdelen aan de slag gaan. Dat is politiek ingewikkeld, want het betekent compromissen sluiten, maar een alternatief is er niet.

Meer natuur

Hoogveenrestant DwingelooHet Planbureau voor de Leefomgeving heeft in beeld gebracht dat we grofweg 150.000 hectare extra natuur nodig hebben om de doelen voor klimaat en natuur te kunnen halen. Sinds 2018 ligt er een zogenaamd ‘veegbesluit’ om Natura 2000 te herijken. Dat besluit is gebaseerd op bijgestelde kennis en informatie over voorkomen van soorten en habitats. Het gaat hierbij niet om het ‘toevoegen van doelen’, maar om meebewegen met de ontwikkelingen in de natuur. Als er ergens een otter opduikt die vervolgens meer dan tien jaar in een Natura 2000-gebied verblijft, dan moet je die otter toevoegen aan het beheerplan. Vanwege het PAS-arrest en de stikstofcrisis zijn de besluiten niet geïmplementeerd. Dat is begrijpelijk maar niet verstandig. De crisis verdwijnt pas als natuur en landschap hersteld zijn. Je kunt er miljarden tegenaan gooien maar het helpt alleen als je daarmee systemen herstelt. Het taboe op uitbreiding van natuur moet doorbroken worden. De gebieden moeten groter, de landschappelijke eenheden moeten hersteld en de kwaliteit moet beter.

Staat van instandhouding beter in beeld

Om dat gericht te kunnen doen, moeten we de soorten lokaal beter in beeld brengen. Het gaat daarbij in eerste instantie om soorten van de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR), maar ook om beschermde soorten op de Rode Lijst en uiteindelijk ook om de soorten van de basiskwaliteit.

Op landelijk niveau hebben we de VHR-soorten goed in beeld maar per Natura 2000-gebied en op populatieniveau niet. Dat is kwetsbaar omdat het beleid gedecentraliseerd is en we alles ophangen aan een gebiedsgerichte benadering. Om beleid te concretiseren is dat natuurlijk nodig, maar je moet dan ook op lokaal niveau iets kunnen zeggen over de ontwikkeling van soorten. Daar ligt een uitdaging. Zoals Sander Hunink heeft uitgezocht, is dat een zaak van het bevoegd gezag.

Rode Lijsten

Komkleigebied de RegulierenDe staat van instandhouding (SvI) brengt lokaal in beeld hoe gezond de populatie of het leefgebied is. Maar voor een duurzame bescherming moet ook worden meegewogen hoe levensvatbaar populaties zijn op regionale of nationale schaal. Waar de SvI lokaal de afstand tot een ‘gunstige staat’ in beeld brengt, brengt de Rode Lijst landelijk de afstand tot uitsterven in beeld. Ook hier kun je stellen dat we in Nederland veel weten maar ook een informatieachterstand hebben opgelopen. De Rode Lijsten van paddenstoelen (2008), amfibieën en reptielen (2007), haften, kokerjuffers, platwormen en steenvliegen (2004), land-/zoetwaterweekdieren (2004) moeten nodig geactualiseerd worden en van nachtvlinders, zweefvliegen, mieren, loopkevers, kranswieren en wellicht spinnen zouden nieuwe moeten worden opgesteld. We hangen in Nederland (bijna) al het beleid op aan vogels en planten en ook dat is kwetsbaar gebleken. De metanatuurplanner presteert redelijk goed voor vogels maar niet voor planten. Als je meer data van meer soortgroepen toevoegt aan het model, mag je verwachten dat de voorspellende prestaties robuuster worden.

Brede natuurmonitoring

Stuifzand, dichtgroeiend met tankmosOm een goed beeld te krijgen van de ontwikkeling van het doelbereik moet je niet alleen modelleren maar juist ook soortgroepen intensief monitoren, meerjarig, op het niveau van een gebied of populatie. En om te voorkomen dat provincies dat allemaal op een eigen manier gaan doen, zou het Rijk de natuurmonitoring zodanig moeten coördineren dat er ook trends per soort per gebied en per populatie gegeven kunnen worden. Hier ligt een mooie uitdaging voor werkgroepen van de KNNV, het IVN of soortenorganisaties, al dan niet in samenwerking met boerennatuur. Sterke werkgroepen kunnen één of meer gebieden adopteren om daar nauwgezet de ontwikkelingen van de soorten te volgen, maar de realiteit is ook dat dat niet in alle gebieden haalbaar is. 

Initiatiefnemers kunnen er natuurlijk ook aan bijdragen: als er bijvoorbeeld op een plek te weinig meetpunten zijn om goede uitspraken te kunnen doen, dan kunnen ze die zelf (laten) bemensen. Zo groeit het netwerk. Maar op sommige plekken moet dan voor een relatief kleine ingreep heel veel meerjarig onderzoek gedaan worden. Dan is het logisch als de overheid het organiseert, als publieke dienstverlening. Het Centraal Bureau voor de Statistiek moet een rol hebben in het bewaken van protocollen en valideren van informatie zodat gegevens ‘optellen’ en de informatiedichtheid groeit. Dan kunnen er met de tijd steeds meer besluiten worden gebaseerd op reeds beschikbare data. En dat is bij uitstek de verantwoordelijkheid van het Rijk: die is ‘systeemverantwoordelijk’ voor het natuurbeleid. Die verantwoordelijkheid weegt nu – door het PAS-arrest – extra zwaar. Provincies gaan (gingen?) na de decentralisatie niet goed om met de verantwoordelijkheden die volgen uit de Wet natuurbescherming en bij de doorlichting door financiën van het LNV-beleid bleek dat er geen enkele uitspraak gedaan kan worden over de effectiviteit van al het beleid van LNV. Dat is een serieus probleem, want op die manier krijg je nooit een goede ADC-toets gedaan, kun je geen programmatische aanpak meer afspreken en zijn alle ambities over het legaliseren van PAS-melders juridisch gezien labiel.

Tussentijdse rapportage 2025 en 2028

Laagveengebied de WeerribbenEn juist daar zit veel maatschappelijke druk op. Er moet heel erg veel gebeuren en het moet allemaal nu, maar veel natuur heeft tijd nodig om te reageren op herstelmaatregelen. Op sommige plekken is de kwaliteit ver door de bodem gezakt en van sommige doelen moet je je afvragen of ze überhaupt nog haalbaar zijn. Dit wordt maar al te graag aangegrepen om de ambitie nog verder te verlagen, maar dat is een heilloze weg. Als je iedere keer de lat lager legt, kom je nooit boven de bodem van de put. Bovendien moeten we niet vergeten dat de soorten en habitats indicatoren zijn voor natuurkwaliteit. Dus als je wil weten of je op de goede weg bent met natuurherstel in het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG) dan is het van belang om én lokaal te meten én breder te kijken dan soorten van de Vogel- en Habitatrichtlijn alleen. Eén keer in de zes jaar een landelijke VHR-rapportage zoals nu gebruikelijk is, is volstrekt ontoereikend en ook ex ante (vooraf, red.) evaluaties vanuit de metanatuurplanner zijn op dit moment niet geschikt om juridisch houdbaar lokaal beleid op te baseren. Als je bij de tussenrapportages in 2025 en 2028 niet alleen uitspraken wilt doen over hoeveel de stikstofuitstoot gereduceerd is, maar ook iets wil zeggen over natuurherstel moet je kijken naar soortgroepen die snel reageren op maatregelen, zoals paddenstoelen, (korst)mossen en insecten. Dat zijn grote groepen waardoor je in monitoring heel goed de stikstofminnende soorten tegen de stikstofmijdende soorten af kan zetten zonder daarbij het risico te lopen heel veel af te laten hangen van de ontwikkeling van één soort. Als je in de gebieden insecten, (korst)mossen en paddenstoelen goed in beeld brengt in systematische, meerjarige natuurmonitoring, kun je lokaal sturen op verbetering én gebieden niet alleen met elkaar vergelijken maar ook afzetten tegen de landelijke trends.

Website Natuurkwaliteit

Op de website Natuurkwaliteit hebben we in beeld gebracht wat we weten per soort en per gebied. Voor vogels staat dit op de website van Sovon en is het overzicht nagenoeg compleet. Voor niet-vogels echter zie je dat bij veel soorten niets bekend is of dat alleen verspreiding en voorkomen gegeven kunnen worden maar geen trends – en die heb je nodig om te zien of iets werkt of niet. Zoals gezegd betekenen de onzekerheden op gebiedsniveau niet dat er niks aan de hand is, want op landelijk niveau hebben we een helder beeld dat veel soorten er niet goed voor staan. De website is een handreiking en een uitnodiging ineen: we weten heel veel en het staat er allemaal op, maar we weten ook veel nog niet en we vragen burgers, boeren en buitenlui om mee te doen aan tellingen. Dat kan door een berichtje te richten aan SoortenNL. Het webinar over natuurkwaliteit kunt u hier terugkijken. Daar wordt het hoe en waarom van de site uitgelegd en ook kort gedemonstreerd waar wat allemaal te vinden is.

Tekst: Sander Turnhout, SoortenNL
Foto’s: Sander Turnhout; Patrick Jansen; Kars Veling