Olios argelasius

Vestiging van een nieuwe soort via één geïmporteerd vrouwtje blijkt bij spinnen goed mogelijk

EIS Kenniscentrum Insecten
2-DEC-2020 - Een gevangen vrouwtje van een – hoogst waarschijnlijk geïmporteerde – mediterrane jachtkrabspin produceerde ruim zeven weken na haar vondst in Tilburg een eicocon waaruit vier weken later jonge spinnetjes kropen. Het blijkt dus heel goed mogelijk dat een niet-Nederlandse spinnensoort zich op die manier in ons land kan vestigen.

De jachtkrabspin Olios argelasius (Sparassidae) komt in het Middellandse Zeegebied algemeen voor op bladhoudende bomen, waar hij zich inspint tussen de bladeren. Er is een aantal waarnemingen van deze soort uit ons land bekend (pdf; 869 KB), die steeds als gevallen van import werden beschouwd. De meeste vondsten kwamen van binnenshuis, andere waren gerelateerd aan handel, zoals een bloemenveiling. In de regel was de herkomst van het exemplaar niet te achterhalen. Bij de bloemenveiling lag aanvoer uit het buitenland voor de hand, maar in de andere gevallen bleef het gissen.

Deze zomer werd een vrouwelijk exemplaar in een tuin in Tilburg gevangen. Ik kreeg het exemplaar ter bestudering toegestuurd en hield het voor observatie in leven. Het dier werd met insecten gevoed en maakte 55 dagen na haar vangst een eicocon met gezond ogende eieren waaruit na 28 dagen jonge spinnetjes kropen. Het vrouwtje had dus eerder gepaard en kon daardoor voor nakomelingen zorgen. Waar de paring had plaatsgevonden, valt niet te achterhalen. Als het een geïmporteerd dier betreft zal dat ergens in het Middellandse Zeegebied, het natuurlijke verspreidingsgebied van de soort, zijn geweest. Als er een paartje werd ingevoerd kan het ook in ons land zijn gebeurd.

Olios argelasius

Spinnen slaan na de paring het sperma op in dikwandige blaasjes, de receptacula seminis, waar ze het sperma in goede staat houden. Bij het afzetten van de eieren in een eipakket of eicocon, wordt het sperma bij de eieren gebracht en vindt de echte bevruchting plaats. De voortplanting wordt dus langere tijd na de paring voltooid. De tijd tussen paring en afzetten van de eieren wordt benut om via prooivangst voldoende eiwitten te verzamelen om eieren te kunnen produceren.

Het is niet onmogelijk, maar evenmin waarschijnlijk, dat de soort al op natuurlijke wijze en op eigen kracht zijn verspreidingsgebied naar het noorden aan het uitbreiden is. Het natuurlijke verspreidingsgebied loopt van Portugal en Spanje in het westen via Zuid-Frankrijk, de zuidelijke helft van Italië en de Balkan tot in Turkije. Meldingen van incidentele geïntroduceerde exemplaren komen uit Polen, Zwitserland, Duitsland en Nederland. Er zijn dus onvoldoende waarnemingen uit omringende landen om natuurlijke uitbreiding naar het noorden aannemelijk te maken. Maar de weg naar het noorden staat natuurlijk wel open om op eigen kracht het areaal uit te breiden. De opwarming van het klimaat maakt dat steeds gemakkelijker. Strenge winters om dat tegen te houden zijn zeldzaam geworden.

Er zijn diverse voorbeelden van vestigingen van nieuwe spinnensoorten in ons land, hetzij via import met daarop volgende vestiging dan wel via natuurlijke areaaluitbreiding. Voorbeelden van de eerste zijn de grote trilspin Pholcus phalangioides begin twintigste eeuw en de kaskaardespin Uloborus plumipes laat in de twintigste eeuw. Het meest bekende voorbeeld van natuurlijke uitbreiding van het verspreidingsgebied is de opmars van de wespspin Argiope bruennichi, die na 1980 in 25 jaar heel Nederland veroverde. Die laatste deed dat via ballonvaren, ‘ballooning’, zweven aan een draad. Het is niet bekend of Olios argelasius van deze strategie gebruik maakt.

Tekst: Peter van Helsdingen, EIS Kenniscentrum Insecten
Foto: Tom Kruize