Kievit

Een decennium akkervogelmonitoring in Flevoland

Grauwe Kiekendief - Kenniscentrum Akkervogels
9-DEC-2022 - In een tijdperk waarin biodiversiteit hard achteruitgaat is het belangrijk om te weten hoe het met kwetsbare soorten gaat. Aangezien het grootste deel van ons buitengebied voor landbouw wordt gebruikt, geldt dit des te meer voor soorten die afhankelijk zijn van het agrarisch gebied: de boerenlandvogels. Uitkomsten van een decenniumlang monitoren in Flevoland laten zien hoe het akkervogels vergaat.

In Flevoland ligt het landgebruik ten behoeve van landbouw nog wat hoger dan het landelijke gemiddelde; hier wordt namelijk 48 procent van het landoppervlak gebruikt voor akkerbouw en 15 procent voor grasland (Figuur 1).

MAS-methodiek in het kort

Om de ontwikkeling van broedvogelpopulaties in het agrarisch gebied te volgen, worden sinds 2011 gestandaardiseerde tellingen uitgevoerd volgens de MAS-methode (pdf: 10,6 MB). MAS staat voor Meetnet Agrarische Soorten. Samen met provincie Groningen was Flevoland koploper in de toepassing van deze methode. Hierbij worden tijdens het broedseizoen vanaf vaste punten voor een tijdsduur van tien minuten vogels geteld die gedurende vier rondes binnen een cirkel van 300 meter worden waargenomen. Tellingen worden uitgevoerd door professionele krachten, versterkt door vele vrijwilligers die in de vroege voorjaarsochtenden tussen de akkers hun waarnemingen verzamelen.

Figuur 1. Agrarisch landgebruik in Flevoland in 2016

De meest geziene soorten

De meest getelde broedvogel in Flevoland in 2011-2021 was de gele kwikstaart, met 1.7 paar per telpunt (Tabel 1), gevolgd door de kievit met 1.4 paar per telpunt (Tabel 1). Deze worden gevolgd door soorten met duidelijk lagere dichtheden: veldleeuwerik, graspieper, witte kwikstaart, kleine karekiet en wilde eend (0.2-0.9 paar per telpunt). Boerenlandsoorten die het minst werden waargenomen waren kwartel, grutto, tureluur, bontbekplevier en zomertortel (minder dan 0.1 paar per telpunt). Gemiddeld over alle soorten waren dichtheden in de Noordoostpolder (NOP) 30 procent hoger dan in Oost- en Zuid-Flevoland. Dit komt vooral op conto van de gele kwikstaart, kievit en scholekster, en wordt mede veroorzaakt door hoge dichtheden van diverse soorten in de Kop van NOP (Figuur 2).

Figuur 2. Verspreiding van gele kwikstaarten in Flevoland in de periode 2011-2021. Punttellingen zijn omgerekend naar aantal per honderd hectare (zonder correctie o.b.v. trefkansen). In de periode 2011-2021 nam het aantal MAS-punten in Flevoland toe van 120 naar 226

Vergeleken met dichtheden in twee andere akkerbouwprovincies, Drenthe en Groningen, waar ook een MAS-netwerk ligt, zijn vogels van open akkers en akkersteltlopers gemiddeld minder talrijk in Flevoland. Dit heeft waarschijnlijk vele oorzaken, waaronder gewaskeus (intensievere teelten), de inrichting van het landschap (zoals openheid, bebouwing en aanwezigheid struweel) en geografische ligging (bijvoorbeeld grondsoort en afstand tot kust).

Aantallen vertellen niet het hele verhaal

Aantallen alleen vertellen slechts een stukje van het verhaal; aantalstrends zeggen veel meer over het wel en wee van de getelde vogelsoorten. Zo laten de tellingen bijvoorbeeld zien dat de akkervogel bij uitstek, de veldleeuwerik, het moeilijk heeft (Tabel 1). We zien een afname van 6.2 procent per jaar, wat betekent dat de populatie tussen 2011 en 2021 bijna is gehalveerd. Helaas is dit niet de enige soort die is afgenomen, ook populaties van graspieper, gele kwikstaart, kievit, kneu, rietgors en witte kwikstaart laten een negatieve trend zien (Tabel 1). Alleen grasmus en kleine karekiet laten een matige toename zien.

Tabel 1. Resultaten van trendanalyses van relatief algemene soorten uit het MAS in provincie Flevoland in 2011-2021. ‘Trend’ geeft de geschatte aantalsverandering per jaar weer met de standaardfout. ‘Classificatie’ is een beoordeling van de trend in verschillende klassen (volgens CBS). P geeft de kans (waarde tussen 0 en 1) weer dat een verschil of trend door toeval wordt veroorzaakt (ns = niet significant). Onder Trend staat weergegeven of trends significant zijn voor de hele provincie (Flevoland) en of trends verschillen tussen regio’s (regio's: Noordoostpolder, Oost- en Zuid-Flevoland). Soorten zijn ingedeeld in habitat- en soortgroepen (Habitat). n = aantal telpunten waar de soort is waargenomen in 2011-2021. *zonder regio Zuid-Flevoland; **alleen regio Noordoostpolder

Inzet van maatregelen in clusters

Het Flevolands Agrarisch Collectief (FAC), Provincie Flevoland en lokale organisaties zetten zich in voor akkervogels door natuurmaatregelen te introduceren. Sinds 2016 worden ANLb-maatregelen in clusters neergelegd; dichtheden van veel soorten zijn hoger binnen deze clusters. Helaas betekent dit niet direct een positief effect van de maatregelen, omdat clusters in de beste gebieden zijn neergelegd en dichtheden van veel soorten er dus al hoger waren voordat de clusters werden begrensd. Een positieve ontwikkeling van aantallen die wel gerelateerd kan worden aan één van de clusters kon worden aangetoond voor scholekster, kievit en graspieper in het Rivierduingebied in Oost-Flevoland. In het geval van de steltlopers kan dit het effect zijn van de aanwezigheid van plas-dras en nestbescherming; graspiepers profiteren mogelijk van extensiever slootkantbeheer. Grasmussen profiteerden van de aanwezigheid van ruige vegetatie in vogelakkers. Echter, behalve voor grasmussen, hebben de beheermaatregelen de langetermijntrends niet positief kunnen keren.

De graspieper nam met 55 procent af in de periode 2011-2021 en is daarmee de sterkst afgenomen soort in Flevoland

Hoe draaien we negatieve trends om?

Op basis van de gepresenteerde trends is duidelijk dat er nog onvoldoende vooruitgang is geboekt in het herstel van akkervogelpopulaties in Flevoland. Dit geldt overigens ook voor andere akkerprovincies in Nederland. Dit wil niet zeggen dat het agrarisch natuurbeheer geen rol speelt bij de bescherming van akkervogels. Wel kan worden geconcludeerd dat de huidige aanpak ontoereikend is om de afname van akkervogels te stoppen. De eenvoudigste aanbeveling zou zijn om meer natuurmaatregelen in te zetten: het areaal aan natuurmaatregelen is mogelijk gewoonweg niet groot genoeg om een positief effect te hebben. Een streven naar tien procent oppervlakte met grondgebonden beheermaatregelen in clusters van voldoende omvang zou akkervogelpopulaties mogelijk wel voldoende compenseren voor het verlies aan foerageer- en broedhabitat. Monitoring zou dat vervolgens moeten uitwijzen. Het beschermen van nesten van steltlopers in graslanden en in akkerpercelen kan vervolgens extra ondersteuning bieden, of zelfs noodzakelijk zijn, om populaties veilig te stellen voor maaien en grondbewerkingen. Maar daarnaast moet verder worden gedacht dan het huidige pakket: andere, nieuwe maatregelen kunnen waardevolle aanvullingen zijn. Nieuwe typen van maatregelen die de biodiversiteit vergroten in het akkergebied zijn al mogelijk: denk aan toename van gewasdiversiteit (inclusief eiwitgewassen zoals luzerne, gras-klaver en veldbonen) en braaklegging, en misschien ook strokenteelt. Een meer ingrijpende en bestendigere aanpak is de transitie naar natuurinclusieve landbouw, waar natuur niet alleen aan de randen van het landbouwpeerceel ligt, maar waar landbouwperceel en natuur in elkaar opgaan. Naast de maatregelen op landbouwpercelen is aangepast beheer in de rest van het agrarisch landschap noodzakelijk, zoals uitbreiding van het ecologisch beheer van bermen en watergangen en het aankleden van delen van het landschap met laag struweel.

Dankwoord

In de loop van de jaren hebben vele vrijwilligers een bijdrage geleverd aan de MAS-tellingen in Flevoland. Deze extra tellingen vormen een belangrijk deel van de gegevens die voor deze rapportage zijn gebruikt. We zijn ook dank verschuldigd aan alle boeren die toegang verleenden tot hun erven en hun land, en Natuurmonumenten, Het Flevo-landschap en Dorhout Mees voor het openstellen van hun terreinen.

Meer informatie

Tekst: Popko Wiersma, Grauwe Kiekendief – Kenniscentrum Akkervogels
Foto’s: Raymon Melchers (leadfoto: kievit); Wilma Hoogenhuizen; Corné Koopmans; GKA
Kaarten en tabel: GKA