Primula elatior. Slanke sleutelbloem

De invloed van omgevingsfactoren bij herintroductie van oud-bosplanten

Bosgroepen
29-AUG-2023 - Om de achteruitgang van oud-bosplanten tegen te gaan, zijn er de afgelopen jaren verschillende herintroductie- en versterkingsprojecten geweest in Noord-Brabantse bossen. In een recent monitoringsonderzoek, van Bosgroep Zuid Nederland en de WUR, is gekeken naar de invloed van omgevingsfactoren op het succes van de herintroducties van twee bosplanten: bosanemoon en slanke sleutelbloem.

Bosanemoon (Anemone nemorosa) en slanke sleutelbloem (Primula elatior) zijn zogenaamde oud-bosplanten; bosplanten die vooral voorkomen in oude bossen. De twee soorten zijn beide schaduwtolerant en bloeien vroeg in het voorjaar, voordat het bladerdek is gevormd. Beide soorten tref je vooral aan op vochtige, matig tot voedselrijke en humusrijke bodems. Bosanemoon vormt wortelstokken waarin aan het einde van het groeiseizoen energie wordt opgeslagen. Slanke sleutelbloem groeit in een rozetvorm en wordt voornamelijk aangetroffen op locaties waar het grondwater in de winter hoog staat. Beide soorten werden geherintroduceerd in bossen waar de bodem- en omgevingscondities geschikt werden geacht, maar waar de soort vanwege de beperkte verbreidingscapaciteit niet vanzelf kan terugkeren. Daarnaast werden in enkele kleine populaties planten bijgeplaatst om de populatie te versterken.

Slanke sleutelbloem en bosanemoon

Inventarisatie na herintroductie en versterking

Sinds 2017 is de bosanemoon in vijftien Noord-Brabantse bossen (met gemiddeld zeven locaties per bos) versterkt of geherintroduceerd door middel van het inharken van wortelstokmateriaal, afkomstig van twee grote Noord-Brabantse donorlocaties. Slanke sleutelbloem is in totaal in zes bossen (gemiddeld elf locaties per bos) versterkt of geherintroduceerd, door middel van uitplanting (van zaailingen). Versterking heeft plaatsgevonden met planten opgekweekt uit zaad van de eigen populatie. Herintroducties werden uitgevoerd met planten die opgekweekt waren uit zaad afkomstig van wilde populaties in Noord-Brabant.
In de maanden april en mei van 2023 zijn de locaties bezocht voor een inventarisatie. Hoe doen de planten het op de verschillende locaties en wat kunnen we hieruit leren?

Onderzoeksmethoden

Door vitaliteit en standplaatscondities van herintroductielocaties met elkaar te relateren, kunnen de beste condities voor een succesvolle herintroductie in beeld worden gebracht. De vitaliteit van de planten werd beoordeeld aan de hand van de overleving en bloei van de planten. Daarnaast zijn omgevingsfactoren zoals bodem-pH (zuurtegraad), strooiseldikte, grondwaterstand en groeiplaats in het bos meegenomen.

Voor bosanemoon was het geherintroduceerde aantal planten onbekend (een gevolg van het gebruik van strooisel met wortelstokjes), en omdat individuen lastig te onderscheiden zijn, werd daarom op de herintroductielocaties de bedekkingsgraad over één vierkante meter geschat. Voor slanke sleutelbloem, waarvan het aantal geherintroduceerde individuen bekend was, is daarentegen het overlevingspercentage berekend. Hetzelfde is gedaan voor het aantal bloeiende slanke sleutelbloemen.

Bodem-pH en strooiseldikte belangrijke factoren

In 70 procent van de bezochte locaties werd bosanemoon nog aangetroffen. Slanke sleutelbloem werd nog aangetroffen op 95 procent van de locaties, waarbij één locatie buiten beschouwing is gelaten vanwege onderwaterlopen van het terrein. Op de locaties waar herintroductie van bosanemoon succesvol was, werden significant hogere bodem-pH-waarden waargenomen (p=0,002) dan op de locaties waar bosanemoon niet meer is teruggevonden (zie figuur). Bovendien bleek de strooisellaag significant (p=0,002) dikker in de groep waar de herintroductie niet succesvol was. De grondwaterstand had voor het succes bij deze soort geen significant effect (p=0,328).
Voor slanke sleutelbloem werden in dit onderzoek geen verschillen gevonden tussen locaties waar de herintroductie gelukt was, en waar deze niet gelukt was. De overleving was over het algemeen hoog, wat misschien duidt op een goede selectie van locaties vooraf.

Metingen van bodem-pH en strooiseldikte (in centimeters) op locaties waar bosanemoon na herintroductie nog aanwezig was (lichtgeel), in vergelijking met locaties waar bosanemoon niet meer aanwezig was na herintroductie (donkergeel)

Kennis voor de toekomst

Bodem-pH en strooiseldikte blijken belangrijke factoren te zijn voor het voorkomen van bosanemoon. Een bodem-pH van lager dan 4 en een strooiseldikte van meer dan 4 centimeter is zeer ongunstig voor bosanemoonverbreiding. Voor slanke sleutelbloem konden deze conclusies echter niet getrokken worden. In alle gevallen waren de condities voor slanke sleutelbloem vooraf dusdanig gunstig gekozen dat hier nauwelijks uitval bleek.
Succes van toekomstige herintroducties kan vergroot worden door deze factoren mee te nemen in het bepalen van geschikte habitats. Toekomstige monitoring zal duidelijk moeten maken of de herintroducties ook op de lange termijn een succes zijn.

Meer informatie

  • Het volledige artikel (pdf: 553 kb), inclusief grafieken en literatuurlijst.
  • Dit monitoringproject is gefinancierd door provincie Noord-Brabant.

Tekst: Aimy Lankheet, Bosgroepen, WUR 
Afbeeldingen: Mark Zekhuis, Saxifraga (leadfoto: slanke sleutelbloem); Aimy Lankheet