Draaihals

De sleutelrol van mieren op de heide

Stichting Bargerveen
18-SEP-2023 - Mieren verspreiden plantenzaden, zijn gastheer en voedsel voor andere diersoorten en woelen de bodem om. Vooral in voedselarme heide en stuifzand kunnen ze de bodem, en daarmee het hele ecosysteem, sterk beïnvloeden. De komende jaren wordt de wisselwerking tussen beheermaatregelen, mieren en bodemkwaliteit in heide onderzocht. De mierenetende draaihals wordt hierbij als gids gebruikt.

In Nederland komen ruim zeventig soorten inheemse of ingeburgerde mierensoorten voor, naast tientallen uitheemse soorten. Hoewel goede telgegevens voor de meeste soorten ontbreken, zijn de dichtheden van veel inheemse soorten vrijwel zeker veel lager dan vroeger, met name in droge heide en bossen op zandgronden. Verandering van landgebruik en bosbouw, verzuring en vermesting door neerslag van zwavel en stikstof én de – voorheen grootschalige – maatregelen om vergrassing tegen te gaan zijn hier debet aan. In het Natura 2000-beheerplan Veluwe (pdf: 2,9 MB) wordt de achteruitgang van mieren dan ook als belangrijk aandachtspunt benoemd. 

Om meer grip te krijgen op de verspreiding, dichtheden en ecologische rol van mieren in het heidelandschap is een meerjarig onderzoek gestart in opdracht van BIJ12 en de provincie Gelderland dat wordt uitgevoerd door Stichting Bargerveen, De Vlinderstichting, Bosgroep Midden Nederland en WENR.

Met vegetatie bedekte mierenheuvels op de Veluwe

Schrale graslanden

In dit lopende UPN-project ‘Functioneel herstel van schraalgraslanden in het droge heidelandschap’ vormen mieren een belangrijk deel van het onderzoek. Hierin wordt onderzocht welke bijdrage mieren(activiteiten) leveren aan de instandhouding en/of vergroting van de abiotische en biotische heterogeniteit van droge schraalgraslanden. De aanwezigheid van mieren(heuvels) kan microhabitats verschaffen voor planten- en ongewervelde diersoorten, wat zowel de vegetatiepatronen als de samenstelling van de faunagemeenschap kan beïnvloeden. Ook hebben met name zandnest-bouwende mieren de capaciteit om door hun constructie niet alleen de bodemopbouw, maar ook de bodembuffering gedurende langere tijd op peil te houden. Dit onderzoek richt zich op droge schraalgraslanden in heidelandschappen op de Veluwe, de Drentsche Aa en het Leenderbos in Brabant, waarbij de aanwezigheid en samenstelling van de mierengemeenschap in alle schraalgraslanden wordt onderzocht. Tevens worden vegetatieopnames gemaakt en bodem- en vegetatiemonsters genomen om de chemische samenstelling te bepalen. Hierdoor kan een zo volledig mogelijk beeld verkregen worden van de bijdrage van mieren aan de heterogeniteit van droge schraalgraslanden. Een diepgaand begrip van de rol van mieren in deze ecosystemen kan waardevolle inzichten opleveren voor het effectief beheren van schraalgraslanden en het bevorderen van biodiversiteit in het heidelandschap.

Draaihalzen broeden vaak in oude, afgestorven berken. Hier worden prooiresten uit een nest verzameld

Draaihalzen als miereneters

Een typische en charismatische vogelsoort van het heide- en stuifzandlandschap waarvan het dieet vrijwel geheel uit grondbewonende mieren bestaat, is de draaihals. De soort is jarenlang zeer zeldzaam geweest in Nederland. Recent is er echter sprake van een toename, met inmiddels weer meer dan 150 broedparen verdeeld over West-Drenthe en de Veluwe. Waar op sommige locaties weer verschillende paartjes broeden, blijven echter andere zeer geschikt lijkende natuurterreinen nog onbezet. Een mogelijke reden is dat hier onvoldoende voedselaanbod is in de vorm van hoge dichtheden aan mieren.

Houtsplinters, vermolmd hout en prooiresten uit een succesvol uitgevlogen nest van draaihals

Daarom is deze zomer, in samenhang met het onderzoek naar schrale graslanden, een nieuw onderzoek gestart naar zowel het dieet als het beschikbare voedselaanbod van draaihalzen op de Veluwe. Om het dieet te bepalen worden uit nestholtes waar succesvol is gebroed alle prooiresten verzameld en op naam gebracht. Vervolgens wordt in het gebied rondom deze nestlocaties én in gebieden waar de draaihalzen niet broeden de dichtheid van mierennesten bepaald. Door op alle monsterplekken ook de bodem en vegetatie te onderzoeken begrijpen we straks meer over de sturende factoren achter de verspreiding en dichtheden van mieren. Dit onderzoek hanteert een vergelijkbare methode voor inventarisatie als in het schraalgraslandonderzoek. Op deze wijze wordt een omvangrijke en gestandaardiseerde dataset opgebouwd met betrekking tot het voorkomen van mieren in het heide- en stuifzandlandschap en kunnen er gerichte adviezen voor herstel en beheer van heideterreinen worden geformuleerd. 

De onderzoeken vinden plaats in terreinen van Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten en Geldersch Landschap en Kasteelen.

Tekst: Marijn Nijssen & Kevin Geurts, Stichting Bargerveen
Foto’s: Mark Zekhuis; Saxifraga (leadfoto: draaihals); Kevin Geurts & Marijn Nijssen, Stichting Bargerveen