Lange winteravonden? Larvenhuidjes op naam brengen!

De Vlinderstichting
10-DEC-2012 - De winter is geen libellentijd. De twee soorten winterjuffers zitten weggekropen en alle andere soorten komen als larve of eitje de winter door. Toch kun je nog wel aan libellen werken, want de lange avonden zijn prima om larvehuidjes op naam te brengen.

Bericht uitgegeven door De Vlinderstichting [land] op [publicatiedatum]

De winter is geen libellentijd. De twee soorten winterjuffers zitten weggekropen en alle andere soorten komen als larve of eitje de winter door. Toch kun je nog wel aan libellen werken, want de lange avonden zijn prima om larvenhuidjes op naam te brengen.

Een leeg larvenhuidje van een grote keizerlibel (foto: Kars Veling)Libellen vliegen vanaf april tot ver in oktober. Alleen de bruine en de noordse winterjuffer zijn in de winter aanwezig, maar ze zijn dan weggekropen en verroeren zich niet. Vrijwel alle andere libellen en juffers zijn in de winter als larve aanwezig in het water of in de waterbodem. Het leven als larve is trouwens veel langer dan het libellenleven. Sommige glazenmakers brengen wel drie jaar als larve door in het water alvorens ze als libel tevoorschijn komen en dan is hun leven binnen een paar maanden afgelopen.

Als een libel uitsluipt (zo noemen we het als hij uit de larvehuid kruipt), pompt hij zijn vleugels op en vervolgens zijn achterlijf. Na ongeveer een uur maakt hij zijn maidenflight. Het huidje van de larve blijft achter in de plantengroei of op een ander substraat waarop het zich had vastgepakt. De vondst van zo’n larve zegt nog meer dan het zien van een libel, want hiermee heb je het bewijs dat de soort zich er heeft voortgeplant. Het is dan ook voor libellenkenners gebruikelijk om de huidjes te verzamelen. Ze worden gedroogd en in potjes bewaard uiteraard met vindplaats en datum daarop geschreven.

Een stukje van de sleutel uit de Fotogids Larvenhuidjes van LibellenDe meeste larvenhuidjes kunnen worden gevonden in de maanden mei tot en met juli. Larvenhuidjes kunnen het beste worden gezocht in de oeverzone. Voor veel soorten, zoals de meeste waterjuffers en de witsnuitlibellen, geldt dat ze vrijwel nooit meer dan enkele centimeters van het water uitsluipen. Huidjes van andere soorten, bijvoorbeeld de platbuik en de tweevlek kunnen in sommige gevallen tientallen meters van het water worden gevonden. De meeste soorten glazenmakers, heidelibellen en korenbouten sluipen uit in open vegetaties en door het formaat van de huidjes zijn deze vaak goed te vinden. Met een beetje oefening zijn die lege larvenhuidjes tot op soort te determineren. Zeker nu er een nieuwe Nederlandse gids is verschenen met schitterende foto’s en een uitgebreide en heel goed werkende determinatiesleutel. Het determineren tot op familieniveau is vaak heel gemakkelijk en met enige oefening al heel snel te leren. Determineren op soortniveau vereist een meer nauwkeurige blik en dan is een binoculair wel handig, hoewel ook een goede loupe soms al voldoet. De lange winteravonden vliegen om als je met het op naam brengen van larvenhuidjes bent begonnen.

Tekst en foto: Kars Veling, De Vlinderstichting