Gewoon porceleinkrabbetje

Het gaat goed met de porceleinkrabbetjes

Stichting ANEMOON
26-SEP-2008 - Het gewone porceleinkrabbetje en het harig porceleinkrabbetje komen steeds vaker voor in de Nederlandse kustwateren. De soorten lijken baat te hebben bij de enorme toename van Japanse oesters.

Bericht uitgegeven door ANEMOON op vrijdag 26 september 2008

Het gewone porceleinkrabbetje en het harig porceleinkrabbetje komen steeds vaker voor in de Nederlandse kustwateren. De soorten lijken baat te hebben bij de enorme toename van Japanse oesters.

In de Nederlandse kustwateren komen twee soorten porceleinkrabbetjes voor. Het zijn het gewone porceleinkrabbetje, Pinnotheres pisum, en het harig porceleinkrabbetje, Porcellana platycheles. Het zijn kleine en schuwe diertjes die in het verleden ook al werden aangetroffen door sportduikers of strandjutters. Adema meldt in zijn “Krabben van Nederland en België” (1991) dat het gewone porceleinkrabbetje een bijna rond rugschild heeft met een maximale doorsnede van 10 mm. Hij komt langs de Nederlandse en Belgische kust autochtoon voor en spoelt regelmatig aan op het strand. Het harig porceleinkrabbetje wordt wat groter en heeft een rugschild met een maximale doorsnede van 16mm. Beide soorten kenmerken zich door, naar verhouding tot het rugschild, lange antennes en grote schaarpoten. Ze behoren net als alle andere krabben, kreeften en garnalen tot de decapoda: de 10-potige schaaldieren. Het eerste pootpaar zijn de scharen. Ze zijn ongelijk van vorm en meestal is de rechter schaar zichtbaar groter dan de linker. Het tweede, derde en vierde pootpaar zijn looppoten. Het vijfde en achterste pootpaar is nauwelijks zichtbaar. Het zijn korte, smalle rudimentaire pootjes die meestal opgevouwen in de kieuwkamer verborgen liggen. Op het eerste gezicht lijken ze daardoor slechts vier pootparen te hebben. Met deze specifieke kenmerken zijn ze ondergebracht in de infraorde van de Anomura.

 
Gewoon porceleinkrabbetje   Harig porceleinkrabbetje

In het verleden werden beide soorten regelmatig door sportduikers waargenomen maar de aantallen waren zeker niet groot. Dat ze zo weinig werden waargenomen heeft ook te maken met het feit dat het schuwe diertjes zijn. Het gewone porceleinkrabbetje verstopt zich vooral in mossel- en oesterbanken. Het harig porceleinkrabbetje verstopt zich het liefst in de buurt van de laagwaterlijn onder stenen.

Dit jaar en vooral sinds de laatste paar maanden, worden beide soorten door oplettende sportduikers steeds vaker en in opvallend grote aantallen aangetroffen in de gehele Oosterschelde. Soms zien we zelfs tot drie exemplaren op één oester zitten en tijdens een duik kan het totaal waargenomen gewone porceleinkrabbetjes in de tientallen lopen. En wie nog beter zoekt zal zien dat het harig porceleinkrabbetje nu ook in grotere aantallen dan enkele jaren geleden in de Oosterschelde voorkomt. Waarschijnlijk behalen beide soorten nu veel voordeel uit de massale kolonisatie van Japanse oesters. De grote oesterbanken en door oesters volledig bedekte duikvoeten in de Oosterschelde bieden de krabbetjes oneindig veel schuilplaatsen waardoor ze zich nu mogelijk beter dan ooit kunnen voortplanten en vestigen. Op de autochtone zandstranden en slibbodems was er minder plaats voor deze diertjes. Het gaat nu dus opmerkelijk goed met de kleintjes in de Oosterschelde. Beide soorten komen ook elders langs de Nederlandse kust voor maar in de Grevelingen zijn de gewone porceleinkrabbetjes veel zeldzamer en het harig porceleinkrabbetje zien we er nooit. Hieruit blijkt dat het dus typische liefhebbers van het getijdenwater zijn.

Tekst en Foto’s: Peter H. van Bragt, Stichting ANEMOON