Soortenrijke vloedmerken op het strand bedreigd
EIS Kenniscentrum InsectenBericht uitgegeven door EIS Kenniscentrum Insecten en Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee op [publicatiedatum]
Wat aanspoelt op onze stranden hoopt zich op in vloedmerken. Algen vormen de belangrijkste component, naast allerlei zeedieren als kwallen en weekdieren en menselijk afval. Een hele gemeenschap van gespecialiseerde diertjes vindt hier alles om zijn levenscyclus te voltooien. Maar helaas, de meeste badgasten kunnen de vloedmerken niet waarderen en met de zomervakantie in aantocht worden de stranden schoongemaakt. Hiermee verdwijnt het leefgebied van vele soorten.
Als een vloedmerk op het strand komt te liggen begint meteen een afbraakproces door bacteriën en schimmels. Strandvlooien zijn ook direct ter plaatse om de algen te consumeren evenals mijten en springstaarten die de bacteriën en schimmels weer eten. Rovers als kevers en spinnen profiteren van de aanwezigheid van deze kleine diertjes. Vogels zoeken de vloedmerk af op zoek naar de wat grotere diertjes om op te eten. Ook de in het zand levende wormen profiteren van organisch materiaal (plankton) dat de zee aanvoert.
Wiervliegen
Aangespoeld zeewier heeft een geheel eigen gemeenschap van vliegen. In Nederland zijn zo’n zestien soorten vliegen waarvan de larven zich uitsluitend ontwikkelen in rottend zeewier. Onderling zijn er verschillen tussen de soorten. Helcomyza ustulata heeft bijvoorbeeld een voorkeur voor zeewier dat hoger op het strand ligt en droger is dan waarop de meeste andere wiervliegen te vinden zijn. Fucellia maritima lijkt het niet zo nauw te nemen en is dan ook veruit de algemeenste soort en vaak in zeer grote aantallen aanwezig op het strand, ook als er op het oog maar weinig zeewier aanwezig is. Ook qua gedrag zitten er verschillen tussen de soorten: Helcomyza ustulata en Fucellia maritima vliegen bij verstoring op om slechts enkele meters verder weer te gaan zitten op het strand. Coelopa- en Orygma-soorten daarentegen zitten veelal daadwerkelijk op of zelfs tussen het zeewier en kruipen bij verstoring hier ook in weg. De soorten uit het genus Chersodromia doen hier nog een schepje bovenop: bij de meeste soorten zijn de vleugels gereduceerd of helemaal afwezig en zij zijn echt aangewezen op het wier als schuilplek. Bij het rondlopen op het zand herinneren ze ook eerder aan een spinnetje dan aan een vlieg. Stuk voor stuk zijn wiervliegen bijzondere en intrigerende soorten. Daar waar de aangespoelde pakketten het dikst zijn vindt je de meeste soorten, soms in enorm hoge aantallen.
Vogels
Maar het blijft niet bij kleine beestjes die zich thuis voelen op het strand. Meeuwen eten aangespoelde zeedieren en scholeksters pakken de wormen uit het zand. De steenlopers vertonen typisch foerageergedrag, waarbij de liggende algen omgekeerd worden, zodat ze strandvlooien kunnen vangen. Ook spreeuwen foerageren geregeld op het strand en lijken een voorkeur te hebben voor de strandvliegenlarven.
Bedreigingen
Het strand herbergt weinig primaire producenten, zoals planten en algen, die aan de basis staan van de voedselketen. In en op het strand levende organismen zijn dan ook afhankelijk van de aanvoer van voeding vanuit zee. Het is dus een vrijwel compleet ‘gesubsidieerd’ ecosysteem. Olievervuiling en strandsuppleties bedreigen de vloedmerken ernstig.
Maar de grootste bedreiging vormen de badgasten, op een indirecte manier. Zij kunnen de natuurlijke vloedmerk vaak niet waarderen. Spoelen er veel algen of stervende weekdieren aan, dan kan dit overigens inderdaad tot stankoverlast leiden. Schoonmaakacties moeten dan zorgen dat toeristen niet wegblijven. Het afvoeren van deze vloedmerken betekent echter wel het dichtdraaien van de subsidiekraan voor een boeiende soortengemeenschap en ter plekke het einde voor vele soorten. En voor kinderen die graag schelpen en diertjes zoeken wordt het strand er ook een stuk saaier door! Het pluksgewijs laten liggen van de vloedmerk of het bij elkaar brengen van de vloedmerk op minder druk bezochte stranddelen is dan wellicht een oplossing voor mens en dier waar eens onderzoek naar gedaan zou moeten worden.
Meer hierover is te lezen in Entomologische berichten nr 74.
Tekst: Gerhard C. Cadée, NIOZ & John T. Smit, EIS Kenniscentrum Insecten
Foto’s: Gerhard C. Cadée, NIOZ; Joke van Erkelens; Sytske Dijksen, Foto Fitis