Gewoon muisjesmos

Natuur op de stoep: gewoon muisjesmos

Hortus botanicus Leiden
29-JAN-2023 - Het is fijn dat alle mossen die in Nederland en België voorkomen naast een wetenschappelijke, ook een Nederlandse naam hebben. Dit leidt ook tot grappige namen als achterlichtmos, haarmuts en muisjesmos. Gewoon muisjesmos lijkt inderdaad op een muisje: het is niet te groot, afgerond en heeft lichte haartjes. Ga ernaar op zoek tijdens uw winterse stoepplantjesspeurtocht, gewoon in de stad.

Gewoon muisjesmos is de meest algemene van de in Nederland voorkomende muisjesmossen. De bolvorm van dit mos is een heel efficiënte manier om verdamping en dus uitdroging te beperken. Dit komt doordat het oppervlak klein is ten opzichte van de inhoud. Naast de vorm is ook de lange glashaar aan de bovenkant een opvallend kenmerk van deze soort. Hij komt vrijwel overal in Nederland voor, als de juiste ondergrond maar aanwezig is: meestal op steen, soms ook op dikke voedselrijke boomschors.

Gewoon muisjesmos, winteropname in de Hortus in LeidenGewoon muisjesmos met kapsels, in de zomer

Kolonist

Gewoon muisjesmos is een kolonist: een soort die vrij kort (enkele jaren) leeft, maar veel energie steekt in voortplanting. Nomaden zoals gewoon muisjesmos zijn eenhuizig, maken vaak sporenkapsels, en hun sporen verspreiden zich eerder ver dan lokaal. Deze soort maakt geen broedknopjes voor ongeslachtelijke voortplanting. De kapsels zijn meestal van maart tot juni te vinden. De foto van een kapselend exemplaar hierboven, met geopende sporendoosjes, waarvan de sporen al zijn verspreid, is afgelopen juli genomen op een kerk in Arcis-sur-Aube in Frankrijk.
Door deze strategie is gewoon muisjesmos een voor hand liggende stadsbewoner, die zich in de afgelopen eeuw door de verstedelijking zelfs heeft kunnen uitbreiden. Het is het ideale stads- en stoepplantje dus. In de Hortus in Leiden groeit hij prachtig op de randen van de lage bakken naast de tropische kassen. Het groen van bladmossen valt juist in de winter mooi op en maakt een wandeling aantrekkelijk, zelfs als de meeste vaatplanten in winterslaap zijn.

Gewoon muisjesmos, bladdoorsnede onder de microscoopGewoon muisjesmos, blaadje onder de microscoop

Strategie

Klaas van Dort onderscheidt in het boekje 'Zelf onderzoek doen aan mossen op steen' vier strategieën bij steenbewonende mossen: zonaanbidders (topkapselmossen met glasharen, zoals gewoon muisjesmos); vluchtelingen (topkapselmossen zonder glasharen, die hun verdampend oppervlak bij droogte beperken en vaak op iets minder droge plekken groeien); lefgozers (slaapmossen met grote groeikracht en herstelvermogen, zoals dikkopmos) en de zware jongens (fors gebouwde levermossen zoals het parapluutjesmos).
Gewoon muisjesmos is een topkapselmos (acrocarp), wat betekent dat de kapsels aan de uiteinden van de takjes staan. Slaapmossen (pleurocarpen) zoals dikkopmos, de naam zegt het al, zijn vertakte bladmossen die tegen de ondergrond aanliggen en waarvan de kapsels langs de takjes staan. 

Kussen

Gewoon muisjesmos in de Flora Batava, klik op de afbeelding voor een groter formaatDe wetenschappelijke naam Grimmia pulvinata (Hedw.) Sm. zegt ook iets over het uiterlijk van gewoon muisjesmos: pulvinata betekent namelijk kussenvormig. Deze soortnaam is bedacht door Johann Hedwig (1730-1799), mossenkenner van het eerste uur. Hij beschreef zoveel mossen dat zijn posthume publicatie Species muscorum frondosorum: descriptae et tabulis aeneis lxxvii coloratis illustratae (1801) nog steeds de basis vormt voor de wetenschappelijke naamgeving van mossen – zoals Species Plantarum van Linnaeus in 1753 dat is voor de vaatplanten. Hedwig noemde gewoon muisjesmos Fissidens pulvinatus. De Engelse botanicus Sir James Edward Smith (1759-1828) besloot in 1807 dat de soort beter op zijn plaats was in het geslacht Grimmia. Dit geslacht is genoemd naar de botanicus Johann Friedrich Carl Grimm (1737-1821) – en dus niet naar de gebroeders Grimm van de sprookjes. Sindsdien gaat Gewoon muisjesmos door het leven als Grimmia pulvinata.

Met de hand

De platen hieronder uit de Flora Batava laten zien dat deze in het begin van de 19e eeuw met de hand werden ingekleurd: de oudere scan op Biolib.de laat andere details zien dan die van het exemplaar uit de Koninklijke Biobliotheek in Den Haag (KW T 423). Op de eerste zijn de jonge kapsels, waarvan de steeltjes nog niet zijn uitgegroeid, duidelijk zichtbaar. Op de tweede probeert de artiest de aanwezigheid van de kenmerkende glasharen aan te geven. Het is op geen van beide overzichtsafbeeldingen trouwens duidelijk wat de ondergrond moet voorstellen. Verdere details zijn een takje met jonge kapsels aan het einde van de vertakking, het gesnavelde huikje (een soort mutsje dat de top van het sporendoosje bedekt), en details van een jong kapsel, takje, blaadje, en een opengesprongen sporendoosje met de karakteristieke tandjes langs de rand.

Gewoon muisjesmos in de Flora Batava, klik op de afbeelding voor een groter formaat Gewoon muisjesmos vormt kussentjes tot soms meer dan 3 centimeter hoog. Door de tot 4 millimeter lange glasharen aan de bladtop ziet een polletje er soms eerder grijs dan groen uit. De langwerpige blaadjes hebben een verdikte bladrand en zijn iets naar binnen teruggebogen. Ze zijn bovenin op doorsnede V-vormig gevouwen. Het sporenkapsel staat eerst op een lichtgroen kort gekruld steeltje, dat later roodbruin wordt en zich strekt zodat de sporendoosjes boven het moskussentje uitsteken. Het sporendoosje is eivormig-langwerpig, 1 tot 2 millimeter lang; het huikje is meestal gesnaveld en ziet eruit als een puntmuts. De sporen zijn klein (9 tot 16 micrometer) met een netvormige tekening.

Omdat op het mosplantje (de gametofyt) van Gewoon muisjesmos zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen groeien, hoeven de geslachtscellen voor een succesvolle bevruchting niet ver te reizen. Dit betekent dat er altijd veel sporen worden gevormd, die zich wel ver kunnen verspreiden.

Tekst: Gerda van Uffelen, Hortus botanicus Leiden
Foto's: Javier Martin; Gerda van Uffelen; Hermann Schachner
Tekeningen: Flora Batava