Witte paardenkastanje

Aesculus hippocastanum

In de 16e eeuw is de witte paardenkastanje in West-Europa ingevoerd. De witte paardenkastanje is herkenbaar aan zijn 5-7 tallige, handvormige, lang gesteelde bladeren. De tweede helft van maart wordt de bladontplooiing vaak al zichtbaar.

De bloemen staan rechtop in kegelvormige bloeiwijzen. Ze hebben gelige vlekken, maar nadat bestuiving plaats heeft gevonden verkleuren deze vlekken naar rood. De boom staat in bloei van eind april tot juni.

In het najaar verschijnen de stekelige groene bolsters met daarin de vruchten. De vrucht heeft bevat meestal één bruin zaad, de kastanje. Rond half september worden de eerste rijpe vruchten gezien. De kastanjes zijn voor de mens niet eetbaar: ze bevatten een hoog gehalte aan looistof. Allerlei dieren, zoals herten, eten ze graag. De fenofase "vruchten rijp" wordt bereikt als de eerste rijpe vruchten op een natuurlijke manier van de boom vallen.

Voor de Natuurkalender nemen we waar:

  • Bladontplooiing
  • Bloei
  • Vruchten rijp
  • Herfsttint 50% / 100%
  • Einde bladval

Waarnemingen voor deze soort

Bloei witte paardenkastanje Witte paardenkastanje in bloei (Bron: Arnold van Vliet)

Paardenkastanjemineermot

Cameraria ohridella

De larven van de paardenkastanjemineermot graven gangen in het blad van de witte paardenkastanje, en zorgen er zo voor dat de bladeren van de paardenkastanje bruin kleuren en vervolgens afvallen. De bomen kunnen al eind juni volledig bruin zijn.

Snelle opmars

De paardenkastanjemineermot is voor het eerst gesignaleerd in Macedonië, in 1984. Hier werden aan het meer van Ohrid voor het eerst de bladmijnen bij de paardenkastanje opgemerkt. Tot dusver waren bij witte paardenkastanje nog geen insectenaantastingen bekend. Vanaf dat moment heeft het insect zijn areaal flink uitgebreid: Macedonië en Servië werden gekoloniseerd, in 1989 werd de mot aangetroffen in Kroatië en Oostenrijk, toen in Hongarije en Slovenië. In 1993 werd de mot in het zuiden van Tsjechië gevonden. In 1997 dook het insect op in Duitsland, Polen volgde in 1998.

Op veel plaatsen in Gelderland, Limburg en Noord-Brabant waren in 1999 kastanjebladeren met bladmijnen te vinden. Ook in Utrecht, Zeeland, en Overijssel werd de soort aangetroffen. De meeste aantastingen zijn in straatbeplantingen opgetreden, maar zijn ook aantastingen waargenomen in boslanen. Dit betekent dat het insect de wat hogere 'stadse' temperaturen niet nodig heeft.

De invasie van de paardenkastanjemineermot in Nederland is niet verder terug te voeren dan tot de populatie in Macedonië. Ook hier is de paardenkastanjemineermot niet inheems. Van nature komt de Paardenkastanje Aesculus, waarvan 16 soorten bekend zijn, voor in relictgebieden zoals de Kaukasus, Himalaya en Noord-Amerika. in deze gebieden is de mot echter nooit beschreven.

Levenscyclus

De larven van de mot graven mijnen in de bladeren. Deze gangen kunnen een oppervlakte van vier tot acht vierkante centimeter beslaan, maar wanneer de aantasting groot is kunnen deze mijnen overlappen, zodat een groot deel van het blad bruin kleurt. Wanneer de larve volgroeid is, maakt hij een cocon van spinseldraden en verpopt vervolgens in een bladmijn.
Deze poppen vallen samen met het blad op de grond, waar ze overwinteren. vanaf eind april tot begin mei komen de eerste motjes uit de pop. Deze zijn erg klein: ca. 4mm. Na paring zet elk vrouwtje zo'n 20-30 eitjes af op de bovenzijde van het blad. Deze komen na ongeveer 10 dagen uit. In Midden-Europa zijn drie generaties mogelijk, waardoor uiteindelijk veel blad kan worden aangetast.

Gevolgen van aantasting

Wanneer het blad helemaal bruin is geworden, zal het afvallen. Hierna laat de boom de zogenaamde "slapende knoppen" uitkomen. Slapende knoppen zijn knoppen die niet uitkomen, behalve als de hoofdknop verloren is gegaan. De kastanje vormt dus voor de tweede keer in het seizoen blad. Dit blad blijft wel kleiner dan de oorspronkelijke bladeren. De bomen doorstaan de aantasting wel, maar zullen op den duur toch gaan verzwakken. Het groene blad is voor de boom van groot belang: hij heeft zijn bladeren nodig om met behulp van fotosynthese reservestoffen te maken voor het volgende groeiseizoen, en om de winter door te komen. Een aantasting betekent altijd een afgenomen hoeveelheid blad. Een bijkomstig probleem is dat een minder vitale boom een grotere kans heeft om ook door andere parasieten geïnfecteerd te worden en vatbaarder is voor ziekten.

Wat kan men eraan doen?

Wanneer men het afgevallen blad, met daarin de overwinterende poppen, opruimt kan men de beginpopulaties verkleinen van het volgend jaar. Het blad dient begraven te worden of verbrand. Herhaling van een aantasting is nooit te vermijden omdat er altijd wel bladeren achterblijven. Ook zal vanuit de omgeving steeds nieuwe aanvoer blijven komen.

Natuurlijke vijanden

Bij onderzoek In Oostenrijk en Tsjechië bleek slechts maximaal zeven procent van de larven en poppen geparasiteerd te zijn door sluipwespen. Dit duidt erop dat de bladmineerder in Europa niet inheems is. Deze lage parasiteringsgraad is vermoedelijk medeoorzaak van de explosieve verspreiding van de mineermot in Europa. Om de oorspronkelijke natuurlijke vijanden van de mot op te sporen en eventueel uit te zetten, zal eerst het oorspronkelijke verspreidingsgebied van de bladmineerder moeten worden vastgesteld.

Verwarring met schimmelziekte

De bladmijnen kunnen mogelijk verward worden met de bladvlekken veroorzaakt door de schimmel Guignardia aesculi, die vooral in de herfst veelvuldig kan optreden. Deze roestbruine bladvlekken zijn omgeven door een gele necrotische ring, die bij bladmijnen van de mineermot ontbreekt.