Das

Das laat zich afleiden door ultravroege maïs

Zoogdiervereniging
9-FEB-2019 - De dassenpopulatie in Nederland heeft zich sinds 1980 krachtig hersteld. De das is daardoor in grote delen van Nederland weer aanwezig. Het dier is echter ook een grote liefhebber van maïs. Hierdoor treedt lokaal soms schade op in de maïsteelt. Uit onderzoek in opdracht van BIJ12 blijkt nu dat de das zich richt op de vroegst bloeiende maïssoort. Met dit gegeven kunnen boeren hun voordeel doen.

BIJ12 is de uitvoeringsorganisatie die in opdracht van de provincies financiële tegemoetkomingen verleent aan boeren bij gewasschade, bijvoorbeeld veroorzaakt door dassen. BIJ12 doet echter ook onderzoek naar mogelijkheden om schade te voorkomen. In dat verband liet BIJ12 een studie doen naar de invloed van maïsrassen op het eetgedrag van dassen. De studie werd uitgevoerd door de Zoogdiervereniging en Wageningen University & Research in samenwerking met Van Bommel Faunawerk.

Onderzoeksvraag

De hoofdvraag van deze dassenstudie was of dassen onderscheid maken tussen maïsrassen. Oftewel of het ene maïsras aantrekkelijker wordt gevonden dan het andere ras. Maïs is voor dassen het meest aantrekkelijk in het ‘melkrijpe’ stadium. Binnen snijmaïs is er een ruime keuze tussen vroegbloeiende en laatbloeiende rassen, met een verschil in bloeitijd van enkele weken. De verwachting was dat het vroegbloeiende ras als eerste wordt gegeten. Het laatbloeiende ras zal, naar verwachting, schadevrij blijven, als er vroegbloeiende maïs in de buurt is. Deze verwachting blijkt nu dus te kloppen (pdf; 3,4 MB).

Uitvoering studie

De studie is uitgevoerd op twee hoofdpercelen: één perceel in Drenthe (De Kiel) en één perceel in Limburg (Nunhem). Dit zijn percelen waar de afgelopen jaren regelmatig schade aan maïs door dassen is ontstaan. De proef werd aangevuld met negen kleinere plotjes op proefpercelen van Wageningen University & Research, verspreid over Nederland. In totaal waren er elf onderzoekslocaties. Op de percelen in Drenthe en Limburg zijn vijf verschillende rassen ingezaaid: ultravroeg, zeer vroeg, vroeg, middenvroeg en middenlaat. Daarmee is de variatie van rijpingstijdstip gebruikt die in Nederland gangbaar is. Vanaf half juli zijn de percelen wekelijks bekeken op de aanwezigheid van schade. 

Resultaat

Op de onderzoeklocaties waar schade door dassen werd geconstateerd, bleek de schade verreweg het grootst in de delen met ultravroege maïs. Het lijkt er op dat inzaaien van kleine delen van een maïsveld met ultravroege maïs, bijvoorbeeld op de kopakkers, de rest van het veld kan vrijwaren van schade door dassen, als daar tenminste een later afrijpend maïsras staat. Voor de agrariër biedt dit de mogelijkheid schade op een deel van het perceel te concentreren, bijvoorbeeld een marginaal of kwalitatief minder stuk land. Het overgrote deel van de maïs kan dan probleemloos geoogst worden, zonder dwarsliggende maïsstengels. 

Deskstudy over invloed bovengronds mesten

Tevens heeft van Bommel Faunawerken in opdracht van BIJ12 in een afzonderlijke deskstudy (pdf; 0,6 MB) de bestaande kennis over de betekenis van bovengronds mesten voor bodemprocessen en –beheer en verwachte impact op het foerageergedrag van de das in beeld gebracht. Vraag was of bovengronds uitrijden van drijfmest gunstiger is voor regenwormen dan zodenbemesting en zo ja, hoe met deze maatregel het foerageergedrag van dassen zo gestuurd kan worden dat de schade aan landbouwgewassen succesvol kan worden teruggedrongen. Er is gekeken naar het effect van de verschillende wijzen van bemesten op de beschikbaarheid van regenwormen voor dassen. De beschikbare literatuur leverde echter geen eenduidig beeld over een eventueel positief effect van bovengronds bemesten op het foerageergedrag van dassen. BIJ12 acht dan ook een veldproef als vervolg niet zinvol. 

Begeleidingsgroep en klankbordgroep

Het onderzoek werd aangestuurd door een begeleidingsgroep bestaande uit BIJ12 en de provincies Drenthe en Limburg. In de klankbordgroep waren LTO Noord, de LLTB en de dassenwerkgroepen Drenthe en Zuid-Nederland vertegenwoordigd.

Meer informatie

Tekst: Maurice La Haye, Zoogdiervereniging; Frans van Bommel, Van Bommel Faunawerk; Jos Groten, Wageningen University & Research en Ton Heeren, BIJ12
Foto: Aaldrik Pot