Inzaaien van planten voor insecten: eerst denken, dan doen!
FLORONGroot streepzaad (Crepis biennis) is een rijzige, tweejarige plant uit de composietenfamilie, die in mei bloeit met grote paardenbloemachtige bloemen. Er worden talrijke zaadmengsels aangeboden waarin de soort is opgenomen. Voorbeelden zijn mengsels voor ‘alle grondsoorten, mits niet te zwaar en niet te nat’, voor ‘schrale kalkrijke gronden’ en voor ‘akkerranden’. Er is zelfs een “eetbaar bloemenmengsel voor culinaire avonturen” waarin zaden van Groot streepzaad zitten. De soort duikt dan ook op tal van plaatsen op. Van oudsher is Groot streepzaad een plant van hooilanden en gemaaide berm- en dijkvegetaties, met name op voedselrijke, vochthoudende, klei- en zavelgronden in het rivierengebied en in Zuid-Limburg.
Wat opvalt op het verspreidingskaartje van Groot streepzaad uit 1989 (hieronder links), is dat Oost- en Noord-Nederland zo goed als leeg zijn. Bij de Dollard is er een uitstraling van de rivier de Eems zichtbaar en dan zijn er nog wat geïsoleerde groeiplaatsen op bijvoorbeeld oude zeedijken. In Drenthe en Groningen staan varianttekens. De soort is daar wel gemeld, maar bewijs ontbreekt en het voorkomen lijkt er onwaarschijnlijk. Mogelijk is Groot streepzaad hier verwisseld met het hier veel algemenere Klein streepzaad (Crepis capillaris).
Het recente kaartje uit de Verspreidingsatlas voor de periode 1950-heden (rode stippen op kaartje hierboven rechts) laat zien hoezeer het oosten en noorden opgevuld zijn geraakt met Groot streepzaad. De gele stippen geven aan dat de waarnemer gemeld heeft dat de soort hier ingezaaid is. Omdat waarnemers dat lang niet altijd zeker weten, melden ze dat ook vaak niet terwijl de plant toch ingezaaid kan zijn. Dat zal voor vrijwel alle rode stippen in het oosten en noorden het geval zijn. Zo’n natuurlijke uitbreiding is hoogst onwaarschijnlijk. Veel groeiplaatsen die door uitzaai ontstaan zijn, zijn waarschijnlijk niet bestendig; in ieder geval minder bestendig dan de voorkomens van Groot streepzaad in de glanshaverhooilanden in het boerenland van voor 1950. Veel rode stippen berusten waarschijnlijk dan ook op eenmalige waarnemingen van geringe aantallen planten op niet-bestendige groeiplaatsen. Het kaartbeeld geeft dus geen beeld van de natuurlijke situatie.
Is dat erg? Nederland is in die periode in allerlei opzichten grondig veranderd en dus ook voor de positie van Groot streepzaad. Door de vermesting zijn sommige bermen die eerst te schraal waren voor Groot streepzaad nu wel geschikt. De planten staan er dan toch maar mooi! Hier negeert men echter toch een mogelijk probleem als men de insecten wil helpen. Specifieke plantensoorten hebben vaak algemene bezoekers voor nectar en/of stuifmeel, maar ook hele specifieke relaties met zeldzame soorten. En zijn die soorten dan wel aanwezig in dat nieuwe gebied? Literatuuronderzoek van de WUR maakt voor Groot streepzaad duidelijk dat 23 algemene bijensoorten Groot streepzaad bezoeken en 19 Rodelijstsoorten. Uit de verspreidingskaartjes in ‘De Nederlandse bijen’ (Peeters et al. 2012) blijkt dat die laatste groep in het nieuwe verspreidingsgebied niet of nauwelijks aanwezig is, terwijl de eerste groep niet specifiek van Groot streepzaad afhankelijk is. Wilde bijen die hun larven voeden met stuifmeel van Groot streepzaad hebben niet alleen een stuifmeelbron nodig, maar ook geschikte nestbiotopen in de nabijheid van de waardplant. Veel wilde bijen nestelen ondergronds in de kale grond, in steilrandjes of in schrale open vegetaties; landschapselementen die tegenwoordig dun gezaaid zijn. Bij de grondbewerking, die vaak voorafgaat aan inzaai, kunnen bovendien de ondergrondse nestholletjes verloren gaan.
Groot streepzaad is voor tenminste één nachtvlindersoort een belangrijke ‘waardplant’, dat wil zeggen dat de rupsen op en om de plant groot worden. Dit worden ze overigens ook op enkele verwante soorten. Het gaat om de Tweekleurige uil, Hecerata bicolorata. Die komt in het nieuwe verspreidingsgebied her en der voor. Dan moet Groot streepzaad echter wel op de juiste manier beheerd worden, opdat de Tweekleurige uil zijn levenscyclus van ei tot vlinder kan voltooien. Daar schort het juist bij Groot streepzaad vaak aan, omdat het een tweejarige soort is van bestendige hooilanden. Het juiste maaimoment komt vrij precies: te vroeg of te frequent maaien en de plant is weg. In de vegetatie moeten ook, bijvoorbeeld door molshopen, steeds nieuwe open plekjes ontstaan waar de plant kan kiemen en zich kan vestigen. Grote verstoringen bevoordelen pioniers met welke Groot streepzaad de concurrentie niet aankan.
Kort en goed, insecten helpen is behoorlijk complex. Louter en alleen de aanwezigheid van veel soorten bloemen leidt pas tot biodiversiteit als de bijbehorende relaties met de insecten (en tal van andere organismen!) ook aanwezig zijn. Overigens zijn er wel situaties bekend waarin Groot streepzaad in aangelegde maar goed beheerde, bestendige vegetaties gedijt.
Dan een laatste punt van overweging. Zeker in het buitengebied resten ons in bermen en overhoeken niet zelden nog oude biodiverse levensgemeenschappen, vaak met een voor de streek kenmerkende soortensamenstelling. Schrale bermen waar in vochtige situaties nog Blauwe zegge, Tandjesgras en Stijve ogentroost voorkomen bijvoorbeeld. Door kosteneffectief beheer staan die mooie situaties vaak onder druk. Wie in zulke bermen écht iets wil doen voor de biodiversiteit, kan het best goed beheer voeren. Kijk daarom altijd vóór inzaai overwogen wordt, wat er (nog) aan waarden aanwezig is! Kunnen geld en energie dan niet beter in doordacht beheer gestoken worden? Cyclische continuïteit is voor veel levensgemeenschappen de basis van het bestaan. Ondoordacht, impulsief enthousiasme – hoe aanstekelijk ook vanuit menselijk perspectief – helpt de biodiversiteit niet altijd, en zeker niet op de lange termijn.
Tekst: Gertie Papenburg, FLORON-districtscoördinator Friesland-west, Edwin Dijkhuis, Ruud Beringen
Foto's: Sylvia Jacobi-Riepema (leadfoto: bloeiwijze Groot streepzaad, mei 2020); Ruud Beringen
Kaarten: Atlas Nederlandse Flora III; Verspreidingsatlas