Landelijke vleermuismonitoring in onze buurlanden
ZoogdierverenigingFrankrijk
In Frankrijk worden vleermuizen al tientallen jaren gemonitord. Dit heeft informatie opgeleverd over de dramatische achteruitgang van veel vleermuissoorten, vooral van de hoefijzerneuzen. De onderzoeken bleven echter beperkt tot enkele belangrijke verblijfplaatsen en werden vaak op regionaal niveau uitgevoerd. In 1990 werd een project voor langetermijnmonitoring geïnitieerd voor Bijlage II Habitatrichtlijnsoorten tijdens de Nationale Vleermuisbijeenkomst in Bourges. Later, in de periode van 1999 tot en met 2003, werd een vijfjarig actieplan voor vleermuizen geïmplementeerd door de Franse zoogdierenvereniging (S.F.E.P.M). Een van de doelstellingen van dit eerste actieplan was om jaarlijks een aantal prioritaire soorten te onderzoeken en nieuwe methoden te testen. Uiteindelijk werd regionale monitoring opgestart voor het tellen van hoefijzerneuzen in winterverblijfplaatsen en het in kaart brengen van de verspreiding van alle soorten.
In 2006 is Vigie-Chiro gestart, het Franse nationale vleermuismonitoringprogramma dat steunt op citizen science en akoestische opnames. Het project begon met auto- en wandeltransecten. In 2014 kwamen daar stationaire punttellingen bij. De verzamelde gegevens zijn ruwe akoestische bestanden (WAC of WAV), die automatisch worden verwerkt met de vleermuisidentificatiesoftware TADARIDA. Met de verzamelde gegevens kunnen nu populatietrends worden berekend voor zeven soorten.
België
De vleermuismonitoring in Wallonië begon in 1940 en werd opgezet door de Waalse wetenschapper Jacques Fairon van het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen. Er lopen in België een aantal monitoringprogramma’s, variërend van winteronderzoek en monitoring van zomerkolonies tot akoestisch onderzoek. Welke monitoringsprogramma’s er lopen is verschillend voor ieder gewest (Vlaanderen, Wallonië en Brussel).
Inventarisatie van winterslaapplaatsen
In Wallonië is een aantal representatieve ondergrondse sites per natuurgebied geselecteerd (van 712 ondergrondse sites werden er 95 gekozen). Van de 22 Waalse soorten kunnen er 17 soorten geteld worden in winterverblijfplaatsen zoals grotten, groeven en tunnels. De timing, het aantal bezoeken en het gebruik van de uitrusting zijn gestandaardiseerd.
Ook in Vlaanderen worden vleermuizen in de winter geteld. Jaarlijks organiseert Vleermuizenwerkgroep Vlaanderen wintertellingen van vleermuizen in winterobjecten zoals forten, ijskelders en mergelgrotten. Deze tellingen vinden plaats van december tot maart en omvatten ook twee telweekends in februari.
Het onderzoeken van zomerverblijfplaatsen
Naast een wintermeetnet, is er ook een zomermeetnet waarin twee protocollen worden getest. Enerzijds worden in dit proefproject uitvliegers geteld bij een beperkt aantal kolonies van Plecotus auritus/austriacus en Eptesicus serotinus. Er wordt visueel gemonitord vanaf zonsondergang totdat er 15 minuten lang geen uitvliegers meer gezien zijn. Bij laatvliegerskolonies wordt deze methode aangevuld met het gebruik van een batdetector. Dit doen de vrijwilligers tweemaal per jaar: een keer als de kraamkolonie enkel bestaat uit adulten en een keer als de jongen mee uitvliegen. Voor Myotis emarginatus gaat het er iets anders aan toe. Locaties worden bezocht en er wordt een foto genomen van de kolonie. Op die foto’s worden achteraf stippen gezet om zo te bepalen hoeveel individuen er aanwezig waren.
Vleermuiskasten
Tenslotte is er een groot aantal vleesmuiskasten opgehangen in verschillende regio’s van Vlaanderen en Brussel. Deze worden in kaart gebracht en opgevolgd door vrijwilligers. Sommige kasten worden het hele jaar door gecontroleerd.
Verenigd Koninkrijk
Het UK National Bat Monitoring Programme (NBMP) is geïnitieerd om informatie te verzamelen over de populatietrends van vleermuissoorten die in het Verenigd Koninkrijk voorkomen. Het wordt uitgevoerd door de Bat Conservation Trust (BCT), in samenwerking met het Joint Nature Conservation Comité. Het NBMP is in 1996 opgezet als een pilotprogramma om de gebruikte methoden te testen en werd voortgezet als pilot tot 2000, toen het een langetermijnmonitoringprogramma werd.
Voor alle onderzoeken wordt een steekproefbenadering gebruikt met de aanname dat trends in een steekproefsites ook trends weerspiegelen van de landelijke populatie. De NBMP-datasets bieden een mooie kans om de kwaliteit te onderzoeken van gegevens die zijn verzameld in verschillende onderzoeken, omdat sommige soorten met meer dan één methode worden onderzocht. In het Verenigd Koninkrijk wordt op de volgende manieren gemonitord:
- Vleermuisonderzoek waterwegen (Waterways). Monitoring richt zich op de watervleermuis bij rivieren en beken.
- Veldonderzoek (Field Survey). Monitoring richt zich op de gewone dwergvleermuis, kleine dwergvleermuis, laatvlieger en rosse vleermuis. De gegevens worden op een eenvoudige, herhaalbare manier verzameld in vierkanten van één kilometer, uit een pool willekeurig gegenereerde vierkanten van één vierkante kilometer verspreid over het Verenigd Koninkrijk. Vrijwilligers krijgen willekeurig een vierkant toegewezen in de buurt van hun huisadres. Binnen elk vierkant loopt dan een driehoekig transect met twaalf gemarkeerde stoppunten. Op elk van deze stoppunten luisteren ze twee minuten naar vleermuizen. Dit biedt een manier om de verandering in verspreiding te bepalen, evenals de verandering in relatieve abundantie.
- Vleermuisonderzoek winter (Hibernation Survey). Tellingen van overwinterende vleermuizen.
- Kolonietellingen (Colony Counts) van hoefijzerneuzen, de gewone grootoorvleermuis, kleine dwergvleermuis, gewone dwergvleermuis, franjestaart en laatvlieger.
- Onderzoek bossoorten (Woodland surveys). Deelnemers lopen een transect van zestig tot zeventig minuten in een bos naar keuze. Alle soorten worden geregistreerd, met speciale aandacht voor de mopsvleermuis.
Duitsland
De eerste stappen in de richting van een landelijk monitoringprogramma vonden plaats in 1996. Een vragenlijst werd naar alle federale deelstaten gestuurd, waarin werd gevraagd naar alle bekende zomer- en winterrustplaatsen van de vale vleermuis (inclusief hun exacte geografische coördinaten en aantallen individuen). Het resultaat was de eerste kaart van de nationale verspreiding met koloniegroottes. De volgende stap was samenwerking tussen het Federaal Agentschap voor Natuurbehoud en NGO's aan de hand van criteria die overeengekomen werden op een conferentie in Vilm in 2002. Dit was het begin van een nationaal monitoringprogramma voor de vale vleermuis. Ook wordt voor sommige soorten, zoals de mopsvleermuis en de Bechstein’s vleermuis, eens in de zeven jaar gemonitord voor de Habitatrichtlijnrapportages. Daarnaast worden jaarlijks overwinterende vleermuizen geteld, waarbij ook gekeken wordt naar de populatietrend.
Het belang van Europese monitoring
Het is nuttig om een beeld te hebben van hoe de monitoring er in onze buurlanden uitziet, omdat vleermuizen zich nou eenmaal niet strikt aan landgrenzen houden. Veel vleermuissoorten leggen in bepaalde perioden van het jaar grote afstanden af naar kraamverblijfplaatsen, paarplaatsen of overwinteringsplaatsen en steken daarbij geregeld landsgrenzen over. Het is daardoor nuttig om veranderingen in de verspreiding of populatie van buurlanden ook op de lange termijn te monitoren om zo inzicht te krijgen in Europese vleermuispopulaties.
Wat we ook kunnen meenemen is dat het interessant kan zijn om soorten op meer dan één manier te monitoren. Uit de monitoring van het Verenigd Koninkrijk bleek bijvoorbeeld dat de trend die werd afgeleid van Colony Counts een ander beeld gaf dan de trend verkregen uit de Field Surveys voor de gewone dwergvleermuis. Dit is een belangrijk argument om te proberen soorten met meer dan één methode te volgen, vooral wanneer je vermoedt dat de ene methode wellicht minder representatief is voor een bepaalde soort. Voor de meervleermuis was dat in Nederland bijvoorbeeld de aanleiding om kolonietellingen te willen als aanvulling op de wintertellingen. Daarnaast is het interessant om meer inzicht te krijgen in de relatie tussen trends in de koloniegrootte van soorten en populatietrends. Uit onderzoek van Battersby uit 2010 blijkt dat soorten die weinig verhuizen en plaatstrouw zijn (bijvoorbeeld hoefijzerneuzen) beter met kolonietellingen te volgen zijn dan soorten die veel verhuizen, vaker nieuwe plekken gaan bewonen en dus minder plaatstrouw zijn (bijvoorbeeld gewone dwergvleermuizen).
In 2023 is de Intersessional working group 'Monitoring and Indicators' van Eurobats begonnen aan een update van de Europese richtlijnen voor monitoring. Op deze richtlijnen van Battersby is de tekst in dit artikel grotendeels gebaseerd. Het vernieuwde document wordt verwacht in 2026.
Meer informatie
- Artikel 'Guidelines for surveillance and monitoring of european bats', geschreven door J. Battersby in 2010.
- NEM meetprogramma’s.
- Vleermuismonitoring in Frankrijk.
- Vleermuismonitoring in Wallonië en Vlaanderen.
- Vleermuismonitoring in het Verenigd Koninkrijk.
- Vleermuismonitoring in Duitsland.
Abonneer je op de Telganger
Dit artikel is afkomstig uit de nieuwste editie (pdf: 9,5 MB) van de Telganger. Deze nieuwsbrief verschijnt twee keer per jaar en geeft per meetprogramma een update van de laatste resultaten en/of ontwikkelingen. Meld je aan op de website om nieuwe Telgangers per e-mail te ontvangen of om eerdere edities te bekijken.
Tekst: Vita Hommersen en Herman Limpens, Zoogdiervereniging
Foto's: Wesley Overman, Bernadette van Noort, Joris Verhees; Zoogdiervereniging