Kokkels Ketelaars

Buitendijkse kokkelkweek in de Oosterschelde

23-OKT-2008 - In het Westerschelde estuarium valt jaarlijks nieuw kokkelbroed. Een deel van dit broed valt in het brakke deel van het estuarium en verdwijnt wanneer de zoetwatertoevoer te hoog wordt, meestal gedurende de eerste winter.

Natuurbericht uitgegeven door Wageningen IMARES op donderdag 23 oktober

In het Westerschelde estuarium valt jaarlijks nieuw kokkelbroed. Een deel van dit broed valt in het brakke deel van het estuarium en verdwijnt wanneer de zoetwatertoevoer te hoog wordt, meestal gedurende de eerste winter.

Een estuarium is een riviermonding, waar zoet rivierwater en zout zeewater vermengd worden zodat brak water ontstaat. Hier leeft de kokkel, weekdier met een dikke, tweekleppige schelp, eetbaar voor dier én mens. De kokkel leeft van plankton en ander in water zwevend voedsel en bevindt zich vlak onder het zand. Kokkels verdragen water met uiteenlopende zoutgehaltes (tussen 15 en 40%).

Kokkels in de brakke delen van de Westerschelde dreigen verloren te gaan als de zoetwateraanvoer van de schelde te hoog wordt. Dit speelt met name als er veel neerslag valt en de winters vooral nat zijn (en dat is de laatste jaren het geval). Om de kokkels voor dit waardevolle ecosysteem te behouden wordt onderzocht of het mogelijk is om kokkelbroed op te vissen en op andere plekken uit te zaaien. In het verleden hebben kokkelvissers verschillende malen getracht om broed uit de brakke delen van de Westerschelde op te vissen en uit te zaaien in de stabiele Oosterschelde, waar het zoutgehalte constant is. Dergelijke verplaatsingen resulteerden echter altijd in grote verliezen onder het nieuw verzaaide broed (75-95%).

In het project Buitendijkse kokkelkweek Oosterschelde wordt onderzocht welke sleutelfactoren bepalend zijn voor het succesvol verplaatsen van kokkelbroed. Hierbij wordt er gekeken naar omgevingsverschillen tussen het oogstgebied en het verzaaigebied, zoals het bodemtype, zoutgehalte en de hoogteligging in de getijdenzone. Tevens wordt gekeken naar de visserijtechniek: de duur van het transport, de verzaaidichtheid en de oogstdynamiek (de manier van oogsten is bepalend voor de mate waarin kokkels tegen elkaar en tegen het monstertuig aanstoten). Ook kokkelspecifieke eigenschappen, zoals lengte en conditie, worden in het onderzoek meegenomen.

De eerste resultaten laten zien dat kokkelbroed erg gevoelig is voor de bovengenoemde mechanische verstoring. Dit blijkt uit het feit dat het effect van oogstdynamiek op de ingraafsnelheid, groei en overleving van kokkelbroed het sterkst is. Daarnaast blijkt dat ook veranderingen in het zoutgehalte op de achtergrond mee spelen. Voor de andere bovengenoemde factoren lijkt kokkelbroed ongevoelig.

Meer informatie over dit onderzoek is te lezen op www.kennisonline.wur.nl en op de website van Wageningen IMARES

Tekst: Jeroen Jansen, Wageningen IMARES
Foto: Jan Ketelaars, PRI Wageningen UR