Oprolkreeft in Oosterschelde

Aantal Oprolkreeftjes blijft spectaculair toenemen

Stichting ANEMOON
11-NOV-2012 - Sinds 1998 zijn Oprolkreeftjes bezig met een indrukwekkende opmars in de Oosterschelde. Toen kon je nog wel eens één exemplaar per flink aantal duiken aantreffen. Geleidelijk aan werden ze steeds algemener en kon je ze bijna iedere duik in met name de centrale Oosterschelde aantreffen. Dit jaar zijn 25 of zelfs veel meer exemplaren per duik al geen uitzondering meer. Deze West-Europese soort heeft zich de laatste tien tot vijftien jaar goed ingeburgerd in de Oosterschelde.

Bericht uitgegeven door Stichting ANEMOON [land] op [publicatiedatum]

Sinds 1998 zijn Oprolkreeftjes bezig met een indrukwekkende opmars in de Oosterschelde. Toen kon je nog wel eens één exemplaar per flink aantal duiken aantreffen. Geleidelijk aan werden ze steeds algemener en kon je ze bijna iedere duik in met name de centrale Oosterschelde aantreffen. Dit jaar zijn 25 of zelfs veel meer exemplaren per duik al geen uitzondering meer. Deze West-Europese soort heeft zich de laatste tien tot vijftien jaar goed ingeburgerd in de Oosterschelde.

Oprolkreeftjes (Galathea squamifera) zijn maximaal 6,5 centimeter lange kreeftachtigen met opvallend lange schaarpoten. Het determinatiekenmerk van deze prachtige dieren is de vorm van het korte driehoekige rostrum: dit is de punt van de kop, met naast de centrale tand drie tot vier korte tanden. Dit rostrum is onderscheidend van vorm ten opzichte van andere Galathea-soorten. Op de lange schaarpoten zijn vaak blauwpaarse vlekken en witten punten aanwezig. Ze worden ook wel Zwarte galathea’s genoemd, omdat volwassen dieren als ze al een tijdje niet verveld zijn een donkere tot bijna zwarte kleur kunnen krijgen.

Volwassen Oprolkreeft, Oosterschelde, 2009 (foto: Peter H. van Bragt)

Jongere dieren zijn lichtbruin tot roodachtig gekleurd met overdwarse lichtere banden. De staart is onder het lichaam gevouwen waardoor het dier meestal niet langer dan ruim drie centimeter lijkt te zijn. Ze behoren tot de Decapoden: de tienpotige Geleedpotigen. Toch zie je meestal slechts één paar schaarpoten en drie paar looppoten, dus acht poten in totaal. Het achterste en vierde paar looppoten is onopvallend klein, niet ontwikkeld en tegen het lichaam gevouwen.

Rostrum van de Oprolkreeft, Oosterschelde, 2009 (foto: Peter H. van Bragt)

Oprolkreeftjes zijn aaseters en voeden zich met dood organisch materiaal. Het zijn echter ook filtervoeders omdat ze met hun behaarde monddelen plankton uit het water kunnen filteren. Dit gedrag is mooi te zien op onderstaande korte onderwatervideo.

Om dit object in te laden dien je marketing-cookies te accepteren.
Oprolkreeft filtert plankton uit het water (film: Bas en Mirjam van der Sanden)

Oprolkreeftjes zijn schuwe dieren die zich vaak verstoppen in oesterbanken of tussen stenen. Het aantal Oprolkreeftjes in de Oosterschelde is nu echter zo groot geworden dat iedere sportduiker er meerdere tot vaak tientallen per duik in de Oosterschelde kan waarnemen. In de negentiger jaren van de vorige eeuw was het hier nog een zeer zeldzame verschijning. De meeste dieren zitten in de centrale en westelijke Oosterschelde. Er worden minder dieren in de oostelijke Oosterschelde waargenomen. Er zijn slechts een paar waarnemingen van de monding van de Westerschelde bekend. En in het zuidwestelijke Grevelingenmeer worden ook slechts zelden Oprolkreeftjes aangetroffen. Zij zitten hier uitsluitend vlak achter de Spuisluis in de Brouwersdam. Hieruit kunnen we afleiden dat er mogelijk ook kleine aantallen in de Zeeuwse voordelta, in de Noordzee, voorkomen. Deze soort is de enige Galathea die momenteel algemeen in de Oosterschelde voor komt.

Jonge Oprolkreeft, Oosterschelde, 2009 (foto: Peter H. van Bragt)

We kunnen niet eenduidig een reden geven voor de toenemende aantallen Oprolkreeftjes in de Oosterschelde. Waarschijnlijk is het een combinatie van de effecten van de aanleg van Deltawerken en het verdwijnen van het brakke water in de Oosterschelde, de geleidelijke klimaatveranderingen en de grootschalige ontwikkeling van riffen met Japanse oesters in de Oosterschelde, waar ze zich zo goed schijnen thuis te voelen.

Het is een typische West-Europese soort en komt voor op de Noorse kust, algemeen rondom de Britse eilanden en tot in de Middellandse Zee. Met de spectaculaire opkomst van deze soort sinds eind negentiger jaren lijkt het er op dat het een voorbeeld is van de succesvolle eenwording van Europa, wat we dus ook onderwater kunnen waarnemen.

Tekst en foto’s: Peter H. van Bragt, Stichting ANEMOON
Film: Bas en Mirjam van der Sanden