Trommelwolfspin

Wolfspinnen slaan op de grote trom

2-APR-2014 - Wie tijdens deze mooie lentedagen in de heide gaat wandelen, moet beslist zijn oren spitsen. Bij mooi weer kunnen aandachtige natuurliefhebbers een zachte roffel horen. Een raadselachtig geluid dat al bij tal van mensen vragen doet rijzen. Zo vroeg op het jaar zijn er toch geen zingende sprinkhanen of krekels actief? En een Levendbarende hagedis maakt toch geen geluid? Nee hoor, het zijn de Trommelwolfspinnen die het beste van zichzelf geven.

Bericht uitgegeven door Natuurpunt Studie [land] op [publicatiedatum]

Wie tijdens deze mooie lentedagen in de heide gaat wandelen, moet beslist zijn oren spitsen. Bij mooi weer kunnen aandachtige natuurliefhebbers een zachte roffel horen. Een raadselachtig geluid dat al bij tal van mensen vragen doet rijzen. Zo vroeg op het jaar zijn er toch geen zingende sprinkhanen of krekels actief? En een Levendbarende hagedis maakt toch geen geluid? Nee hoor, het zijn de Trommelwolfspinnen die het beste van zichzelf geven.

Wolfspinnen zijn een intrigerende groep. Ze vormen een vrij soortenrijke familie (circa 47 soorten in ons land), komen voor in grote aantallen (hierdoor zijn ze een belangrijke bron van prooien) en maken geen web. Dat betekent dat ze niet in hun web wachten tot de prooien verstrikt geraken, maar dat ze dus jagen om prooien te vangen.
De meeste soorten zijn middelgroot (ongeveer 5mm), vrij donker gekleurd en lastig te herkennen; daarvoor is meestal genitaalonderzoek nodig. De mannetjes van verschillende soorten wolfspinnen staan bekend om hun opvallend baltsgedrag: ze wuiven met hun pedipalpen, dat zijn schijnbaar gereduceerde voorpootjes die wat aan bokshandschoenen doen denken. Maar de Trommelwolfspin doet daarnaast ook iets bijzonders: hij verleidt het vrouwtje al trommelend. Dat klinkt ongeveer zo.
Een trommelende verleider. (foto: ARABELbeeldbank - Gilbert Loos)
De Trommelwolfspin tokkelt niet met z’n poten, maar drumt met z’n achterlijf tegen een dor blad. Dat heeft een dubbel effect: het getrommel wordt voortgezet als een trilling in het substraat, maar ook als een geluid. Voor mensen met een goed gehoor kan dat zelfs vanop 10 meter hoorbaar zijn. Het trommelen duurt doorgaans niet lang: circa 1 seconde, waarin 30-40 pulsen geproduceerd worden. Net zoals bij vogels luisteren de vrouwtjes aandachtig. De mannetjes die het meest én het luidst trommelen dragen de voorkeur van de vrouwtjes weg. Vrouwtjes die bereid zijn om te paren, reageren door zelf met het achterlijf te vibreren. Tijdens zo’n duet komen mannetje en vrouwtje stilaan dichter bij elkaar.

In tegenstelling tot sommige andere spinnen worden mannetjes van wolfspinnen na de paring niet opgepeuzeld door het vrouwtje. Integendeel, mannetjes gaan gewoon verder trommelen om een ander vrouwtje te versieren. Vrouwtjes paren echter maar één maal. Later in het voorjaar sterven de mannetjes. De vrouwtjes zingen het langer uit en kunnen soms twee opeenvolgende voorjaren actief zijn.


 Een mannetje Trommelwolfspin herken je goed aan de tweekleurige poten en het vlekkenpatroon op het achterlijf (foto: Paul Wouters en Marianne Horemans).

Ook op vlak van broedzorg is de Trommelwolfspin een buitenbeentje. Wolfspinnen staan erom bekend hun eicocon met zich mee te dragen. Een vrouwtje Trommelwolfspin doet dat ook; haar eicocon bevat ongeveer 60 eitjes. Bij zowat alle wolfspinnen blijven pasgeboren spinnetjes gedurende de eerste week van hun leven op het achterlijf van hun moeder zitten. Dat geldt niet voor de Trommelwolfspin: daar blijven de jonge spinnetjes ook bij hun moeder, maar ze zetten zich op de lege eicocon die aan het achterlijf blijft hangen. Volgens wetenschappers vormt dat mogelijk een aanpassing aan het leven in natte biotopen. Men gaat ervan uit dat wolfspinnen zich hebben ontwikkeld vanuit een hygrofiele voorouder. De eicocon zelf is sterker waterafstotend dan het achterlijf van een vrouwtje. Daarom is het voor de jongen interessanter op de cocon zelf te zitten.

Het seizoen om Trommelwolfspinnen waar te nemen zijn zonnige maart- en aprildagen. In Vlaanderen vind je ze vooral in (vochtige) heideterreinen (met voldoende droog bladafval) in de Kempen.

Tekst: Wim Veraghtert, Natuurpunt Studie
Foto's: Paul Wouters/Marianne Horemans & Gilbert Loos