Boven: v.l.n.r. Spiegelei-naaktslak (Diaphodoris luteocincta), Gekraagde vlokslak (Aeolidiella alderi), Amerikaanse strandschelp (Mulinia lateralis), Japanse zeepbelslak (Haloa japonica), Noordelijke korrelschelp (Lyonsia norwegica), Gladde snavelneut (Yoldia limatula). Onder: Amerikaanse stekelhoren (Ocinebrellus inornatus), Brakwater-strandschelp (Rangia cuneata), Geaderde stekelhoren (Rapana venosa), Filipijnse tapijtschelp (Ruditapes philippinarum)

In 16 jaar verrassend veel nieuwe schelpdieren in Nederlandse Noordzee

Stichting ANEMOON
28-SEP-2020 - Onlangs verscheen de herdruk van een veldgids die alle schelpdieren en langs de kust aanspoelende schelpen beschrijft. Deze herdruk maakt een vergelijking mogelijk met 2004, het jaar waarin de eerste druk verscheen. Er blijken sindsdien verrassend veel soorten bij gekomen te zijn in onze Noordzee, waaronder veel exoten.

Er bestaat in Nederland een aanzienlijke groep mensen met een meer dan vluchtige interesse voor weekdieren (Mollusca). Deze diergroep, die naar hun uit kalk opgebouwde omhulsel ook schelpdieren genoemd wordt, kom je bijna overal tegen. Op het land leven huisjesslakken en naaktslakken. In zoet en brak water (zoet gemengd met zout) komen behalve slakken ook tweekleppigen voor, zoals zoetwater- en brakwatermossels. De meeste soorten vind je in zee. Omdat zeeschelpen vaak apart gevormde en mooie objecten zijn, die na de dood van het weekdier nog heel lang intact blijven en aanspoelen, worden ze veel verzameld. Wie raapt er op het strand nou nooit een schelp op?

Behalve strandgidsen met allerlei in zee levende dieren en vertaalde werken van elders, was er vanaf het begin van de vorige eeuw ook vaak een gespecialiseerde Nederlandse schelpengids beschikbaar. Bekende werken waren die van Dorsman (1911), Heinsius & Jaspers (1913), Van Benthem Jutting & Engel (1936), Van Benthem Jutting (1933, 1945), Kaas & Ter Broek (1940), Van Nes (1957) en de drie drukken van de bekende gids van Bob Entrop (1960, 1965, 1972) die jarenlang beschikbaar bleef. In 2004 verscheen de 'Veldgids Schelpen' van de KNNV. Na jaren te zijn uitverkocht, kreeg deze onlangs, eind september 2020, een opvolger. Een mooi moment voor een beschouwing van de Nederlandse weekdierfauna over de afgelopen zestien jaar. Wat is er veranderd?

Toen versus nu

De veldgids uit 2004 behandelde behalve de Nederlandse en Belgische Noordzee, ook een stukje noordelijkere Noordzee en bevatte daarom enkele soorten van de Deense Waddenkust en Helgoland. Door het uitkomen van de Ecologische atlas (Schelpdieren van het Nederlandse Noordzeegebied) in 2013, ontstond voor het eerst een totaalbeeld met een duidelijke afgrenzing van onze weekdierfauna. In de herbewerkte versie van de veldgids zijn een paar alleen noordelijker levende soorten geschrapt. Daarentegen zijn nu alle schelploze slakken opgenomen van de bij duikend Nederland zo populaire groep van de zeenaaktslakken. Bij een vergelijking tussen 2004 en 2020, in samenspraak met de auteur van de gids, Rykel de Bruyne, zien we dat er in de tussenliggende periode aanzienlijke veranderingen zijn opgetreden. Sinds 2004 blijkt onze faunalijst met opvallend veel schelpdieren te zijn uitgebreid.

Nieuwe soorten

In de afgelopen zestien jaar werden meerdere soorten voor het eerst in onze kustwateren en het Nederlandse deel van de Noordzee ontdekt. Speciale expedities, onder meer van Stichting Duik de Noordzee Schoon en inventarisaties door overheidsinstellingen en onderzoeksbureaus, leverden met name uit de verder van de kust gelegen gebieden als de Klaverbank en Doggersbank nieuwe ontdekkingen op. Sommige soorten waren al langer in ons gebied aanwezig, maar worden pas sinds 2013 tot 'onze' fauna gerekend. Andere hebben in zestien jaar tijd hun areaal in noordwaartse richting uitgebreid. Dit zijn de zogenaamde 'klimaatopschuivers': oorspronkelijk meer zuidelijke soorten die vroeger nauwelijks verder noordwaarts dan Bretagne of tot aan Het Kanaal te vinden waren. Mede door de opwarming van het zeewater hebben ze zich nu ook in onze streken gevestigd en uitgebreid. Ook in de kustwateren, met name in de Oosterschelde en elders in Zeeland, deden duikers en andere onderzoekers bijzondere waarnemingen. Opvallend is daarbij dat veel van de ontdekkingen betrekking hebben op 'exoten'. Dat zijn soorten die hun oorsprong in verre streken hebben, maar hier op de een of andere manier door toedoen van de mens terecht kwamen.

Er zijn met zekerheid veertig soorten weekdieren bijgekomen. Of anders gezegd: met recente ontdekkingen, exoten en klimaatopschuivers meegeteld en met een wat strakkere indeling qua begrenzing, bestaat een achtste deel (12,5 procent) van het boek uit sinds 2004 nieuw aangetroffen en voordien niet tot onze fauna gerekende soorten.

Links: nieuwe soorten (totaal veertig) uitgesplitst naar weekdiergroep. Deze weekdieren kwamen niet voor in de gids uit 2004. Ze zijn sindsdien nieuw gevonden of worden inmiddels tot onze fauna gerekend. Rechts: verdeling van de exoten (vijftien van de veertig) over de weekdiergroepen

Voorbeelden

Zoals uit de linker grafiek naar voren komt, is het veertigtal nieuw opgenomen soorten bijna evenredig verdeeld over de tweekleppigen, de huisjesslakken en de naaktslakken, met in elke groep meer dan tien soorten. Er is in onze wateren één soort ontdekt uit de groep Caudofoveata (Schildvoetigen); een klein, obscuur, wormachtig weekdiertje, en één inktvis. Deze laatste, de Rode dwerginktvis (Sepiola tridens), werd in 2010 zelfs geheel nieuw voor de wetenschap beschreven en leeft vooral in de diepere delen van ons Noordzeegebied.

Een flinke toename zien we onder de tweekleppigen. Sinds 2004 vestigden zich onder andere de Filipijnse tapijtschelp (Ruditapes philippinarum) en de Amerikaanse strandschelp (Mulinia lateralis) in ons gebied, evenals meerdere brakwatersoorten, waaronder de zeer dikschalige Brakwaterstrandschelp (Rangia cuneata) en de met dwarsribjes bezette Gebogen traliemossel (Ischadium recurvum). In deze gevallen gaat het om exoten die bij ons 'aansloegen'. Andere soorten waren al langer bekend, maar worden pas sinds 2013 (Ecologische Atlas) tot onze fauna gerekend. Daaronder zitten kanjers als de Noorse reuzengaper (Panomya norvegica), maar ook het Dunschalige zeeklitschelpje (Tellimya tenella).

Opvallend is de toename onder de zeenaaktslakken. In 2004 waren circa 45 soorten uit ons gebied bekend. Sindsdien zijn er met zekerheid 14 soorten bijgekomen (eigenlijk nog meer; een paar soorten zijn nu nog niet meegeteld vanwege onzekerheid over determinatie of voorkomen). In enkele gevallen ging het om soorten die na DNA-onderzoek werden opgesplitst, zoals de Gekrulde vlokslak (Aeolidia filomenae). In de meeste gevallen gaat het om nieuwe aanwinsten. Zoals het fraaie Goudstipje (Cumanotus beaumonti (ontdekt in 2010)) en de Spiegelei-naaktslak (Diaphodoris luteocincta (ontdekt in 2017)).

Bij de huisjesslakken gaat het behalve om klimaatopschuivers, vooral om geïntroduceerde soorten (exoten). Het betreft zowel zeer grote en stevige soorten waarmee de visserij en schelpdierkwekers niet blij zijn, als zeer kleine onopvallende slakjes. Tot de eerste categorie horen de Geaderde stekelhoren (Rapana venosa), de Japanse stekelhoren (Ocinebrellus inornatus) en de Amerikaanse oesterboorder (Urosalpinx cinerea). Maar ook het minieme Vreemde speldhorentje (Murchisonella spec.) en het Schijnwadslakje (Heleobia spec.) zijn nieuwe introducties, evenals een halfnaaktslak met een flinterdun huisje waar het veel grotere dier niet in past. Deze laatste, de Japanse zeepbelslak (Haloa japonica) leeft sinds 2018 massaal op een beperkte locatie in het Veerse Meer.

De van fraaie ribjes voorziene Gebogen traliemossel (Ischadium recurvum) werd in 2018 voor het eerst ontdekt in het Noordzeekanaal. Inmiddels is het een algemene soort, die in dit brakwatermilieu vooral leeft in riffen gevormd door de Trompetkalkkokerworm (Ficopomatus enigmaticus); eveneens een exoot

Exoten en impact

Bijna een derde deel van de sinds 2004 nieuw tot onze fauna gerekende soorten bestaat uit exoten (zie rechter grafiek). Deze soorten kwamen in onze wateren terecht door toedoen van de mens, bijvoorbeeld als larve in ballastwater van schepen, als aangroeisel aan scheepsrompen of met/via importmateriaal van de schelpdier(kweek-)industrie. In de laatste eeuw hebben we bij meerdere exoten gezien dat ze zich na hun vestiging flink hebben uitgebreid, al dan niet met gevolgen voor inheemse weekdiersoorten en/of de overige fauna. Voorbeelden zijn de Amerikaanse zwaardschede (Ensis leei, vroeger Ensis directus genoemd) en de Japanse oester (Magallana gigas, vroeger Crassostrea gigas genoemd). Van de sinds 2004 nieuwe soorten is het laatste vooral te verwachten van de Amerikaanse strandschelp. Deze werd pas in 2017 opgemerkt, maar is nu al uitgebreid door een groot deel van de Zeeuwse Delta en het Waddengebied (inclusief de eilanden Terschelling en Ameland). De Japanse stekelhoren en de Amerikaanse oesterboorder zijn berucht omdat ze gaatjes boren in mossels en oesters en zo schade aanbrengen aan de kweek van deze tweekleppigen voor menselijke consumptie. De Amerikaanse oesterboorder blijft tot op heden beperkt tot een klein gedeelte van de Oosterschelde. De Japanse stekelhoren is inmiddels bezig met een flinke opmars. De Geaderde stekelhoren, een grote soort, vormt in meerdere gebieden binnen Europa een echte plaag. Indien dat ook hier gebeurt – de soort wordt nu nog heel sporadisch aangetroffen – zou dat ook bij ons een sterke impact kunnen hebben.

Werk voor de komende periode

Het is duidelijk dat de weekdierfauna sterk in beweging is. Dat zal ook wel zo blijven. Exoten worden onbewust geïntroduceerd; sommige vestigen zich hier permanent. Het zeewater warmt op, waardoor faunagrenzen verschuiven. Soorten als de Otterschelp (Lutraria lutraria) en de (echte) Gevlochten fuikhoren (Tritia reticulata, vroeger bekend als Nassarius reticulatus) zijn vanuit het zuiden sterk toegenomen en spoelen veel aan. Zoiets lijkt, zij het minder algemeen, ook ingezet te zijn voor fraaie andere soorten als de Wijde mantel (Aequipecten opercularis) en de Gedoornde hartschelp (Acanthocardia echinata).

Het permanent volgen van alle ontwikkelingen wordt onder meer langs onze kust gedaan door de vrijwilligers van Stichting ANEMOON, maar ook door meerdere instituten, onderzoeksbureaus, biologen en andere onderzoekers. Bij dat alles is een actuele gids onmisbaar. Helaas was een eerdere versie daarvan al jaren niet meer te krijgen. Met het uitkomen van de tweede, vernieuwde versie van de Veldgids Schelpen, die als ondertitel: 'Zeeschelpen en weekdieren uit ons Noordzeegebied' heeft, kunnen verzamelaars en onderzoekers weer een flinke tijd vooruit. Alle tot op heden bekende soorten zijn opgenomen, met de huidige geldende wetenschappelijke en Nederlandse namen. De gids is een uitgave van de KNNV en geeft een compleet overzicht van de soorten, met fraaie afbeeldingen en beschrijvingen van hun uiterlijk, leefwijze en verspreidingsgebied, een vormenoverzicht en een determinatietabel.

Meer informatie

Waarnemingen van zee-organismen en weekdieren zijn welkom. Kijk op de website van Stichting ANEMOON hoe waarnemingen kunnen worden doorgegeven. 

Tekst: Brendan Oonk en Marcel Straver, beiden Stichting ANEMOON
Foto's: Marion Haarsma, Michel Otten, Jeroen Goud, Martijn Spierenburg, Maarten Mulder, Adriaan Gmelig Meyling, Sylvia van Leeuwen (leadfoto: boven: v.l.n.r. Spiegelei-naaktslak (Diaphodoris luteocincta), Gekraagde vlokslak (Aeolidiella alderi), Amerikaanse strandschelp (Mulinia lateralis), Japanse zeepbelslak (Haloa japonica), Noordelijke korrelschelp (Lyonsia norwegica), Gladde snavelneut (Yoldia limatula). Onder: Amerikaanse stekelhoren (Ocinebrellus inornatus), Brakwater-strandschelp (Rangia cuneata), Geaderde stekelhoren (Rapana venosa), Filipijnse tapijtschelp (Ruditapes philippinarum); Martin Melchers