Onderzoek: hier leeft de hazelworm

Staatsbosbeheer
16-OKT-2021 - Een ontmoeting met een hazelworm blijft voor velen iets onwerkelijks. Via gesprekken met hazelwormkenners en door literatuur door te nemen, valt veel te leren over het dier. Met enige volharding valt zelfs een zoekbeeld – een onbewuste vaardigheid – te ontwikkelen, waarmee de kans op een ontmoeting toeneemt.

Het schijnt dat hazelwormen voorkomen in legio gebieden: in open bossen, bosranden, heide, vestingwerken en tuinen. De meeste waarnemingen komen uit bos- en heideterreinen. Maar eigenlijk zijn de beschrijvingen van het leefgebied onnauwkeurig. Want hoe ziet een open bos eruit? Gaat het om naaldhout, loofhout? Gaat het om berken-eikenbos of om eiken-haagbeukenbos? Is ondergroei van belang?

Habitatonderzoek

HazelwormVoor dieren geldt dat een habitat aan meerdere eisen dient te voldoen, ook voor de hazelworm. Er moet voedsel te vinden zijn, beschutting tegen predatoren en extreme temperaturen, er dienen mogelijkheden te zijn om nakomelingen te produceren, er moeten plekken zijn om te rusten en te schuilen en er moeten plekken zijn om ongunstige jaargetijden door te komen. Een leefgebied zal veelal bestaan uit verschillende soorten begroeiingen.

Habitatbeschrijvingen wekken de suggestie dat er een éénvormig leefgebied is. Die aanname blijkt bij nadere beschouwing niet houdbaar. Dat is een belangrijke conclusie en een eerste stap om tot een meer nauwkeurige beschrijving van een habitat te komen. In de eerdergenoemde bosranden kan in wezen een complex van verschillende gemeenschappen worden onderscheiden, in de meest elementaire vorm kan dan gedacht worden aan bos, struweel en begroeiing van open veld. Het ligt erg voor de hand om bij de beschrijving van de habitat uit te gaan van het meest in het oog springende deel van de levensgemeenschap, namelijk de vegetatie.

Een leefgebied bestaat uit een mix van verschillende vegetatietypen, door die mix op een standaardwijze te beschrijven, kunnen na bewerking habitattypen worden onderscheiden.

Soms moet je bij het verzamelen van data geluk hebben. Vrijwilliger Ronald de Boer, die jaarlijks monitoringroutes voor de hazelworm uitvoert voor Natuurmonumenten op de Zuid-Veluwe, was bereid om mij de hem bekende locaties te tonen – twee dagen lang. In totaal zijn bijna zestig beschrijvingen gemaakt: voornamelijk in heideterreinen, bossen, bosranden, enkele parken, een parkeerplaats, enkele picknickplekken en een overgangszone naar weilanden.

Habitat van de hazelworm

Op basis van het onderzoek is een duidelijk beeld ontstaan van de ideale hazelwormhabitat: voedselrijke, oude beukenbossen; eikenbossen, grenzend aan cultuurgrasland; gevarieerde struikheidevegetatie met grazige open plekken en ruime opslag aan vliegdennen; loofbossen met berken en eiken; dennenbossen met ondergroei en kaal zand. 

Oude beukenbossen met ondergroei vormen een goed habitat voor de hazelworm. Op basis van de gemaakte foto’s en losse aanvullende notities speelt dood, liggend hout van flink formaat een rol van betekenis. Berken- en eikenbossen met ondergroei van bochtige smele en bosbes vormen ook een geschikt habitat, eveneens als grove dennenbossen met ondergroei van pijpenstrootje, bosbes en bochtige smele. 

Typisch hazelwormhabitatUit de literatuur komt naar voren dat graslanden met bochtige smele zeer geschikt zijn voor hazelwormen, ze kunnen goed schuilen in de strooisellaag onder de grasmat. Opvallend is dat plekken met opslag van vliegdennen geschikt zijn, dit hangt waarschijnlijk samen met schaduwplekken en schuilgelegenheid voor de hazelworm. Daarnaast lijken hazelwormen een voorkeur te hebben voor kale grond. Waarschijnlijk houdt dit verband met het feit dat ze op dergelijke plekken snel kunnen opwarmen en hier ook op insecten kunnen jagen.

Verder konden we op basis van de onderzochte locaties, literatuur en goed overleg met Ton Stumpel, adviseur ecologie bij RAVON, concluderen dat het habitat van een hazelworm ongeveer negenhonderd vierkante meter groot is.

Opvallend detail is dat met name in habitattypen die gedomineerd worden door struikheidevegetatie regelmatig opslag van vliegdennen optreedt. Een ander opvallend detail is dat in vrijwel alle typen een zeker aandeel kale grond aanwezig is. In tegenstelling tot adders warmen hazelwormen niet op in zonlicht, maar door middel van bodemwarmte. Daarom kunnen ze op een kale bodem snel opwarmen en actief worden. Keerzijde hiervan is dat kale grond vaak in de vorm van een fietspad, mountainbike- of ruiterroute voorkomt. Hierdoor loopt de hazelworm het gevaar om verkeersslachtoffer te worden.

Tekst: Berco Hoegen, Staatsbosbeheer
Foto’s: Twan Teunissen, Aaldrik Pot en Berco Hoegen, allen Staatsbosbeheer