Exotenbeheer vraagt meer aandacht dan bestrijden-waar-nodig, ervaringen van beheerders gevraagd
Stichting BargerveenDe invasie van een exoot lijkt snel te verlopen, maar is feitelijk een sluipend proces. De exponentiële groeicurve die vrijwel alle invasieve exoten laten zien, heeft een trage opstartfase waarin de soorten nog relatief weinig en in omvang geringe populaties hebben. Die opstartfase is juist de tijd dat met een ‘rapid response’-aanpak een soort nog geëlimineerd kan worden om een invasie te voorkomen.
Maar in de meeste gevallen wordt gekozen voor een 'vinger-aan-de-pols'-aanpak, waarbij met bestaande monitoringprogramma’s het aantal en de omvang van populaties wordt bijgehouden. Op het moment dat via monitoring wordt vastgesteld dat het aantal populaties en de biomassa van een invasieve soort snel toenemen, is het eigenlijk te laat voor een effectieve eliminatie. Bestrijding heeft dan zelfs een grotere ecologische impact en wordt tevens erg kostbaar. Daarnaast is een intact en niet sterk verstoord ecosysteem minder kwetsbaar voor invasies dan verstoorde systemen.
Het huidige herstelbeheer en natuurontwikkeling zijn echter vaak gericht op het rigoureus terugzetten van de vegetatie en verarmen van de bodem door ontgronden, afgraven en plaggen van organisch materiaal, waardoor een nieuwe pioniersituatie ontstaat. Veldwaarnemingen suggereren dat deze verstoringen in de duinen leiden tot invasies, maar kwantitatieve onderbouwing hiervoor ontbreekt nog. Uit de evaluatie-monitoring van herstelprojecten moet blijken of invasies door exoten een ongewenst bijeffect vormen van dit type herstelbeheer.
Onderzoek omgaan met invasieve exoten in de droge duinen
In dit onderzoek, geïnitieerd vanuit OBN Natuurkennis, wordt onderzcoht wat de relatie is tussen (herstel)beheer en invasibiliteit van de droge duinen door exoten. Speerpunten van het onderzoek zijn het specificeren van effecten van duinexoten op de biodiversiteit in droge duinhabitats, evaluatie naar de effectiviteit van toegepaste beheermethoden, de rol van diasporendruk vanuit omringende, niet beheerde gebieden, en de rol van habitatverstoring op de invasibiliteit en effecten van exoten op duinhabitats.
Bezemkruiskruid, Amerikaanse vogelkers, rimpelroos, mahonie en dwergmispel zijn op dit moment exoten in droge duinen. Deze soorten zijn geselecteerd voor het onderzoek omdat de impact op de biodiversiteit veelal niet duidelijk is of bestrijding te lang uitgesteld is. Met het tijdig inzetten van onderzoek in een vroeg stadium wordt de noodzaak van bestrijding sneller duidelijk en kan de uitvoering van bestrijding eerder en effectiever worden ingezet.
Veldonderzoek naar de effecten van bezemkruiskruid op de diversiteit van vegetatie en op de bodem en planten levende macrofauna, kiemexperiemten van vijf invasieve soorten en een modelstudie geven meer inzicht in het verloop, de effecten en de beheermogelijkheden voor invasieve exoten in de droge duinen.
Voorlopige resultaten
Door middel van de veldstudie zijn effecten van exoten op lokale biodiversiteit gekwalificeerd na een dominantie met bezemkruiskruid in verschillenden duingebieden. Van zuid naar noord zijn dat: Meijendel, Berkheide, Vlaggeduin Katwijk, Kennemerduinen, Duin en Kruidberg en Midden-Heerenduin.
De eerste resultaten laten zien dat bezemkruiskruid een significante negatieve invloed heeft op de plantendiversiteit van duingrasland-vegetaties op plekken waar de soort domineert. Het effect op de soortenrijkdom neemt toe met de soortenrijkdom van de oorspronkelijke vegetatie. In de meest soortenrijke graslanden is een diversiteitsafname tot 40 procent waargenomen.
In de soortenarme vegetaties, in de regel ontstaan na het uitvoeren van herstelmaatregelen, zorgde de aanwezigheid van bezemkruiskruid echter voor een toename in het aantal soorten. In zo’n open vegetatie met kaal zand, waar de successie nog langzaam verloopt, zorgt de plant mogelijk voor een gunstiger microklimaat met minder uitdroging, waar sommige andere soorten van profiteren. Of dit echter op een langere termijn tot de gewenste doelvegetatie leidt, moet nog blijken.
Ook zijn de effecten van bezemkruiskruid op de lokale macrofauna (ongewervelden) onderzocht door macrofaunasamenstellingen op planten en bodem te vergelijken in plots met en zonder de aanwezigheid van de plant. Dit onderzoek is uitgevoerd in twee duingebieden: Kennemerduinen-Zuid en Meijendel. Er is een grote spreiding gevonden in macrofaunasamenstellingen. De plots bevatten dezelfde groepen macrofauna. In plots met meer bezemkruiskruid lijken de aantallen Heteroptera (wantsen), Hymenoptera (vliesvleugeligen), Sternorrhyncha (plantenluizen) en Thysanoptera (tripsen) hoger, maar de variatie is te groot om van een significant effect te kunnen spreken.
Het project loopt nog tot eind 2024. De resultaten van het kiemingsexperiment – waarbij wordt bepaald of de vijf soorten makkelijker invaderen in verstoorde systemen – en de modelstudie – waarbij wordt onderzocht of populaties van exoten in de omgeving van duingebieden de kans vergroten op vestiging verstoorde vegetaties van natuurgebieden – zijn langere termijnonderzoeken waarvan komend jaar de eerste resultaten verwacht worden.
Op zoek naar effectievere bestrijding
Momenteel bestaat er voor de genoemde soorten een heel arsenaal aan methoden om deze te bestrijden, zoals uittrekken, maaien, afdekken, diep afgraven van wortelsystemen, stoom, zout, elektrocutie, vraat door schapen of varkens en het loslaten van specialistische herbivoren uit het gebied van herkomst. Deze methodes kunnen, mits consequent, op het juiste moment en overal tegelijk toegepast, tot succes leiden. Welke methoden het meest effectief zijn, is nog onderwerp van discussie. Het voorzorgbeginsel toepassen, en elke nieuwe exoot direct na vestiging verwijderen, lijkt een effectievere en goedkopere aanpak dan de eerdergenoemde 'vinger aan de pols-benadering'. Deze aanpak werkt echter niet meer voor de reeds over grote delen van Nederland en Europa verbreide soorten.
De cruciale vraag voor de meer verspreide groep invasieve soorten is eerder of bestrijding nog wel zin heeft. Grootschalige bestrijding is immers ingrijpend en duur. Dus wanneer het effect slechts beperkt en tijdelijk is, en het effect op de biodiversiteit gering, is niet ingrijpen mogelijk een verstandigere keuze om grotere ecologische gevolgen te beperken. Om dit te onderbouwen of ontkrachten hebben wij, naast de genoemde onderzoeken, een literatuurstudie uitgevoerd. We zouden deze literatuurstudie graag uitbreiden met de ervaringen van beheerders. Omdat het delen van praktijkervaringen en inzichten vanuit beheerders een waardevolle toevoeging is aan ons lopende onderzoek zijn we op zoek naar ervaringen van beheerders met de genoemde soorten in droge duingebieden.
Ervaring delen
Heeft u ervaring met de aanpak van bezemkruiskruid, Amerikaanse vogelkers, mahonie, rimpelroos en/of dwergmispel in de droge duinen? Dan willen wij graag met u in contact komen. Voor het delen van deze kennis zouden we u graag interviewen. Of misschien heeft u rapporten of verslagen die u met ons wilt delen. Het delen van deze informatie draagt bij aan het opstellen van beter toepasbare beheersadviezen en -plannen. Daarnaast wordt u bij deelname ook actief op de hoogte gehouden van de uitkomsten van het onderzoek. Het delen van beheerderservaringen kan door een mailtje te sturen naar Janneke van der Loop. Wij nemen dan contact met u op.
Het onderzoek wordt uitgevoerd door Stichting Bargerveen in samenwerking met het Institute for Biodiversity and Ecosystem Dynamics. Het onderzoek heeft financiering ontvangen vanuit OBN.
Tekst: Janneke van der Loop & Marielle van Riel, Stichting Bargerveen
Foto’s: Marielle van Riel (leadfoto: exoten in de duinen)