Geringde merel

Verrassende resultaten bij ringonderzoek onder zangvogels

Sovon Vogelonderzoek Nederland
11-JUL-2025 - Hoewel in 2024 een warme en droge maart voor de vroege broedvogels een mooie start van het voorjaar inluidde, voerde uitzonderlijke nattigheid al snel de boventoon in het broedseizoen. Uit de gegevens van geringde zangvogels bleek de reproductie verrassend boven verwachting te zijn, maar de overleving bleek tegen te vallen.

Figuur 1. In alle habitats was de reproductie in 2024 prima of zelfs goed, een onverwachte uitkomst na al die nattigheid

Het weer in 2024 was uitzonderlijk. Na de warme maartmaand volgde een kletsnatte april en mei. De verwachting was dat door deze nattigheid het broedseizoen van zangvogels tegen zou vallen. Jongen zijn immers moeilijker warm te houden en voedsel is lastiger te vinden als het nat is. De resultaten van het ringproject Constant Effort Sites (CES), gecoördineerd door het Vogeltrekstation (NIOO) en Sovon, waren dan ook enigszins verrassend. Voor veel soorten bleek de reproductie ondanks de extreme nattigheid prima of zelfs goed. Kennelijk waren veel zangvogels, waaronder kleine karekiet, merel, bosrietzanger en tjiftjaf, ondanks de nattigheid toch in staat geweest om hun jongen groot te brengen (figuur 1).

Warmte- en neerslagrecord

Wat ten grondslag ligt aan dit onverwachte resultaat is niet helemaal duidelijk. Het voorjaar van 2024 was niet alleen een van de natste ooit maar was ook recordwarm. De relatief hoge temperaturen hebben mogelijk geholpen om de jongen, ondanks de neerslag, warm te houden. 

Figuur 2. De reproductie van de kleine karekiet viel in 2023 tegen, maar was in 2024 weer aan de hoge kant. Mogelijk heeft de nattigheid juist geleid tot een toename in geschikte broedhabitat

Bovendien gedijen veel van de soorten die via CES worden gevolgd, zoals de kleine karekiet, rietzanger en rietgors, juist goed in natte habitats. Het is denkbaar dat de aanhoudende nattigheid voor sommige soorten extra gunstig uitpakte. Mogelijk kwam meer geschikt broedhabitat beschikbaar en kwamen predatoren door hoog water op sommige plekken moeilijker bij nesten. Zo was de reproductie van de kleine karekiet dit jaar erg goed, wat na de tegenvallende reproductie in 2023 een welkome afwisseling was (figuur 2).

Lage overleving

De winter van 2023/2024 was een van de zachtste en natste ooit gemeten, met een recordwarme februari. Dit klinkt voordelig voor standvogels maar de resultaten van het ringproject lieten voor sommige standvogels een ander, wederom enigszins onverwacht, beeld zien. Zowel van adulte als jonge standvogels was de overleving behoorlijk laag. Dit is bijvoorbeeld terug te zien bij de mezen: voor zowel koolmezen als pimpelmezen lag de overleving van adulten van 2023 op 2024 rond de 30 procent (figuur 3). Gemiddeld over alle jaren ligt dit tussen de 35 en 40 procent. Door de zachte omstandigheden en de mast van beukennootjes in het najaar van 2023 lag juist een hogere overleving voor de hand. Mogelijk gooide de extreme neerslag in de winter roet in het eten, maar een duidelijk verband tussen regenval en overlevingscijfers van standvogels is niet gevonden.

Figuur 3. Voor zowel koolmees als pimpelmees was de overleving in het jaar van 2023 op 2024 laag, ondanks de warme winter

De merel kende moeilijke jaren door het usutuvirus, met een flinke daling in broedvogelaantallen tussen 2016 en 2019. Sindsdien is enig herstel zichtbaar. Het natte voorjaar bleek in 2024 daarnaast gunstig voor de reproductie. Merels profiteerden van de grote hoeveelheid regenwormen en hoge temperaturen zorgden mogelijk voor een verlengd broedseizoen met meerdere broedpogingen. De overleving van volwassen merels verbeterde na 2019, maar in 2024 doken opnieuw meldingen op van dode merels, vaak met usutu als oorzaak. Of dit de overleving opnieuw beïnvloedt, moet nog blijken.

Langeafstandstrekkers

De meeste trekvogels die zuidelijk overwinteren en zomers in ons land broeden, kenden een minder goed jaar. Vooral van de langeafstandstrekkers viel de overleving tegen. Neem de tuinfluiter, die ten zuiden van de Sahara in Afrika overwintert en eind april massaal terugkeert in Noord en West-Europa. Tuinfluiters kenden in 2024 hun slechtste jaar ooit. Van de volwassen vogels overleefde slechts 37 procent – gemiddeld over alle jaren ligt dit percentage op 50 procent. Bij jonge vogels was de overleving slechts 6 procent, tegen een gemiddelde over alle jaren van 10 procent. In het algemeen hebben jonge vogels overigens wel de neiging om zich te verspreiden naar broedgebieden elders. Dit kan het resultaat van overleving uit het ringonderzoek mogelijk vertekenen. De kans om deze vogels terug te vangen op de CES-locatie ligt immers lager dan bij adulte vogels.

Gelijkenis?

Ondanks de lage overleving in het algemeen zijn tussen sommige soorten opvallende verschillen te zien, zoals bij de grasmus en braamsluiper (figuur 4). Opvallend, omdat deze vogels op het eerste gezicht behoorlijk veel op elkaar lijken en alleen door een geoefend oog van elkaar te onderscheiden zijn. De grasmus heeft, net als de meeste langeafstandstrekkers, een slecht 2024 achter de rug met een overleving van 28 procent. De braamsluiper had als een van de weinige soorten juist een goed jaar met een overleving van 46 procent. Wat kan dit opvallende verschil in overleving verklaren?

Figuur 4. De overleving van grasmus en braamsluiper tonen grote verschillen. Ondanks de oppervlakkige gelijkenis tussen de soorten maken ze gebruik van andere trekroutes en overwinteringsgebieden, wat dit opvallende verschil kan verklaren

Oost, west...

GrasmusBraamsluiperHoewel grasmussen en braamsluipers qua uiterlijk veel gelijkenis vertonen en ook nauw aan elkaar verwant zijn, houden de twee soorten er totaal verschillende trekstrategieën op na. Grasmussen overwinteren, net als de meeste Nederlandse langeafstandstrekkers, voornamelijk in West-Afrika terwijl de braamsluiper als een van de weinige soorten een meer oostelijke trekroute kiest en in Oost-Afrika overwintert. Dit verschil in trekroute en overwinteringsgebied zou de opvallende verschillen in overleving kunnen verklaren. De winter van 2023/2024 stond wereldwijd in het teken van El Niño. In Oost-Afrika leidde dit tot overvloedige regenval, met lokaal grote overstromingen tot gevolg, terwijl delen van West-Afrika en Zuidelijk Afrika juist erg droog waren. Hieruit blijkt maar weer dat achter een oppervlakkige gelijkenis tussen twee vogelsoorten enorme verschillen in overlevingsstrategie kunnen schuilen.

Constant Effort Sites

Constant Effort Sites (CES) is een gestandaardiseerd ringproject waarbij op vaste locaties in Nederland vogels worden gevangen en geringd om trends in vogelpopulaties te volgen. Het ringen van vogels valt onder de verantwoordelijkheid van het Vogeltrekstation. Samen met Sovon coördineert dat station het Nederlandse ringwerk op zogenaamde CES-locaties. In 2024 vond het project voor het 31e jaar plaats, met vangsten op 38 plekken door toegewijde ringers en hun assistenten. Door op vaste momenten en met een vaste netopstelling te werken, kunnen gegevens jaarlijks goed worden vergeleken. CES biedt inzicht in broedresultaten, overleving en populatieveranderingen, die worden beïnvloed door factoren zoals voedselbeschikbaarheid en weer. De gegevens zijn van grote waarde voor ecologisch onderzoek en natuurbeheer.

Het ringen van wilde vogels is niet meer weg te denken als onderzoeksmethode om individuele vogels te volgen. Sinds 1911 zijn er in Nederland al zo’n 16 miljoen vogels van een metalen ring voorzien. Dit heeft door de jaren heen veel opgeleverd aan kennis, bescherming en beleid.

Meer informatie

  • Lees het CES-jaarverslag 2024 voor meer uitgebreide informatie over de verschillende zangvogels in Nederland in seizoen 2024.
  • Op de projectpagina van CES vind je meer algemene informatie over CES en de toepassing van de verzamelde gegevens.

Tekst: Symen Deuzeman, Bernice Goffin en Chiel Boom, Sovon Vogelonderzoek Nederland; Henk van der Jeugd, Vogeltrekstation NIOO-KNAW
Beeld: Robert Benjamins; Bernice Goffin