Nattere veengebieden, kansen voor biodiversiteit
OBN NatuurkennisIn veengronden waar landbouw plaatsvindt, wordt de waterstand nu vaak kunstmatig laag gehouden. Zo kunnen de koeien en de trekkers vroeger in het jaar de wei in en komt de grasgroei snel op gang. Maar als veengrond droog komt te liggen, stoot het CO₂ uit. Door de grondwaterstand te verhogen, stopt de afbraak van het veen en wordt de uitstoot van broeikasgassen flink teruggedrongen. Dit is een belangrijke doelstelling van het Nederlandse Klimaatakkoord. Door vernatting vallen de eerder genoemde voordelen voor de landbouw wel weg, dus de huidige vorm van landbouw, meestal melkveehouderij, is in deze gebieden niet meer mogelijk. Het biedt echter een nieuwe kans: het kan leiden tot meer biodiversiteit.
Vijf manieren om te vernatten
De onderzoekers wilden weten: wat zijn de ecologische effecten van verschillende vernattingsvormen, en onder welke omstandigheden levert het écht winst op voor planten en dieren? In totaal werden zeventien – voormalige – landbouwpercelen onderzocht. De onderzoekers keken naar vijf manieren om het veen natter te maken, de vernattingstypen:
- Sterke kwel (diep grondwater)
- Zwakke kwel (combinatie van grondwater en regen)
- Oppervlaktewater
- Paludicultuur (natte teelten, zoals riet of lisdodde)
- Extensieve landbouw met hogere waterstanden.
Onder andere de herkomst van het water verschilde. In sommige gebieden komt dit uit de ondergrond – kwelwater – in andere vanuit de aanwezige sloten en plassen, het oppervlaktewater. Bij een deel is de functie natuur, bij andere een aangepaste vorm van landbouw.
Vernatting altijd goed voor biodiversiteit
De onderzoekers ontdekten dat vernatting altijd meer biodiversiteit oplevert, ongeacht de herkomst van het water of de functie van het gebied. Hoe de verschillende vernattingsstrategieën scoren, verschilt per groep dier- of plantensoorten. De beste resultaten voor planten waren te vinden in gebieden met een natuurfunctie en sterke kwel. Percelen met sterke kwel hebben een stabiele, hoge grondwaterstand, schoon water en veel organisch materiaal – omstandigheden waarin typische laagveenvegetatie goed gedijt. Libellen profiteren juist van schoon oppervlaktewater in de percelen met zwakke kwel of aanvoer van oppervlaktewater. De aanwezigheid van vlinders laat niet echt een verband zien met het type vernatting. Voor deze groep is waarschijnlijk belangrijker hoe het gebied beheerd wordt. Regenwormen – en andere bodemfauna – komen in hogere aantallen voor in drogere omstandigheden (landbouw), al laten de landbouwpercelen wel een lagere biodiversiteit zien.
Nat mozaïeklandschap
De onderzoekers concluderen dat vernatting kansen biedt voor natuur, maar dat de manier waarop kan verschillen. Bovendien spelen niet alleen water en functie een rol, ook historisch landgebruik, bodemvervuiling en landschappelijke ligging beïnvloeden de uitkomst. Deze factoren bepalen mede wat er mogelijk is en welke aanvullende beheermaatregelen genomen moeten worden om biodiversiteit te stimuleren. De onderzoekers pleiten voor een afwisselend landschap, waarin natuur, natte landbouw en bufferzones elkaar aanvullen: een zogenoemd 'wetscape'. Voor beheerders hebben ze een beslisboom gemaakt, die kan helpen om de juiste vernattings- en beheermaatregelen te bepalen voor een bepaalde plek, zodat flora en fauna maximaal profiteren.
Meer informatie
- Beslisboom voor beheerders (pdf: 0,7 MB).
- OBN-rapport 'Kansen voor biodiversiteit bij klimaatmaatregelen in het laagveen'.
Tekst: OBN Natuurkennis
Beeld: Michelle van Mulken (leadfoto: icarusblauwtje op blauwe knoop in de Gagelpolder), Universiteit Utrecht