Puntzweefvlieg - primair

Met 10 procent leefgebied herstellen bestuivers niet

De Vlinderstichting, Wageningen University & Research
25-SEP-2025 - Bijen, hommels en vlinders hebben te weinig natuur om zich heen om te overleven. Uit recent, in Science gepubliceerd, onderzoek onder leiding van een onderzoeksteam van Wageningen University & Research blijkt dat deze insecten veel meer ruimte nodig hebben om te herstellen dan nu in EU-richtlijnen is vastgelegd. Ook blijkt de kwaliteit van die ruimte belangrijk om mee te nemen.

Een van de onderzochte soortgroepen, zweefvliegen: snorzweefvlieg op speerdistelInsecten leveren een bijdrage aan ecosysteemdiensten vanwege de bestuiving van allerlei gewassen, maar de populaties gaan al jarenlang achteruit. Uit nieuw onderzoek blijkt het beter beheren van de overgebleven natuurlijke landschapselementen in het agrarisch landschap, zoals hagen en bloemrijke bermen, onvoldoende effectief. Om de achteruitgang van bestuivers tegen te gaan moet er in Nederland vooral meer natuurlijk leefgebied bij komen. De EU-biodiversiteitsstrategie heeft daartoe als doel om agrarische landschappen voor 2030 voor 10 procent te vullen met natuurlijke landschapselementen. Dit blijkt aan de magere kant te zijn, want onderzoek onder leiding van Gabriella Bishop, gebaseerd op 59 studies wereldwijd, laat zien dat bijen, hommels en vlinders tussen de 16 en 37 procent leefgebied in een landschap nodig hebben voor effectieve bescherming.

Oppervlakte en kwaliteit moet omhoog

Het onderzoek bekeek in welke mate de oppervlakte en de kwaliteit van natuurlijke landschapselementen de populaties van wilde bijen, hommels, zweefvliegen en vlinders beïnvloeden. Hiervoor werden data van maar liefst 1250 landschappen uit 19 verschillende landen geanalyseerd. Voor alle soortgroepen gold: hoe meer leefgebied, hoe meer bestuivers er in het landschap aanwezig zijn. Landschapselementen met meer bloeiende planten bleken daarnaast ook meer bestuivers van alle groepen te herbergen dan bloemenarme elementen. “Maar”, zegt Gabriella Bishop, “het is beter om eerst een grotere oppervlakte aan landschapselementen te creëren. Kleine elementen, zelfs met veel bloemen, hebben veel minder effect”.

Verschillen tussen groepen bestuivers

Een van de onderzochte soortgroepen, wilde bijen: rode maskerbij op akkerdistelIn het onderzoek werden vier groepen bestuivers betrokken. Voor solitaire bijen en hommels was het aandeel benodigd leefgebied in een landschap, met 16 en 18 procent vergelijkbaar. Voor dagvlinders was dat met 37 procent veel hoger. Dit was vergelijkbaar met de 38 procent die voor tropische bijen werd gevonden, maar die uitkomst betrof slechts twee landen en moet dus alleen als eerste indicatie worden beschouwd. Alleen voor zweefvliegen kwam het aandeel met 6 procent lager uit en binnen de 10 procent-grens van de Europese doelstelling. Deze verschillen zijn grotendeels te verklaren door de lokale dichtheden van de soortgroepen en de mate waarin ze op (half)natuurlijke delen van het landschap aangewezen zijn. Zweefvliegen zijn niet alleen bloembezoekers – en daarbij ook heel mobiel – maar als larve ook plaagbestrijders die in het agrarisch gebied goed kunnen gedijen. Ze komen dus vaak in hogere dichtheden voor, terwijl bij vlinders de dichtheden veel lager zijn en de afhankelijkheid van halfnatuurlijke vegetatie groter is. Voor vlinders is het werken aan een robuust natuurnetwerk daarom extra belangrijk. De halvering van de Europese graslandvlinderpopulatie in de afgelopen dertig jaar onderstreept dat.

Van de vlinders zijn alleen de dagvlinders geanalyseerd. Nachtvlinders vormen een nog onderbelichte groep bestuivers, maar blijken belangrijker te zijn dan tot voor kort werd gedacht. Helaas waren er nog te weinig gegevens over deze soortgroep om ze mee te kunnen nemen in het onderzoek. Gelukkig wordt er in het kader van de Natuurherstelverordening hard aan getrokken om de populatieontwikkeling van alle groepen bestuivers beter in beeld te krijgen!

Kwaliteit en langjarig

Een van de onderzochte soortgroepen, dagvlinders: koninginnenpage op knoopkruidNiet alleen de kwantiteit, ook de kwaliteit van het leefgebied is belangrijk, onderstreept het onderzoek. Tot nog toe werd gedacht dat het inzaaien van bloemen op een strook landbouwgrond eenzelfde effect had als de aanwezigheid van een houtwal of wegberm. Daarom zet het huidige Nederlandse natuurbeleid flink in op tijdelijke maatregelen op een klein deel van het boerenland, zoals kruidenrijk grasland of bloemenstroken. Eerder onderzoek heeft laten zien dat dit inderdaad tijdelijk leidt tot meer insecten en bestuivers. Maar de nieuwe studie laat zien dat er veel meer leefgebied nodig is, en dat de kwaliteit van de nieuwe landschapselementen langdurig gegarandeerd moet zijn. Medeauteur Thijs Fijen: “Om dit mogelijk te maken zouden boeren langjarig vergoed moeten kunnen worden voor aanleg en onderhoud van hagen en natuurvriendelijke oevers en randen langs akkers en graslanden, én voor inkomstenderving. We praten dan over periodes van 20 tot 30 jaar, anders is het te onzeker voor boeren en levert het te weinig op voor de natuur.”

Biodiversiteit staat voor meer

Een van de onderzochte soortgroepen, hommels: heidehommel op heggenwikkeEr komt steeds meer bewijs dat biodiversiteit, zoals een ruimtelijke variatie in ecosystemen, niet alleen goed is voor de natuur, maar ook voor de mens. Daarbij gaat het niet alleen over schoon water en schone lucht, maar onder andere ook om de voedselvoorziening, die deels afhankelijk is van bestuiving door allerlei insecten. In de EU is daarom in de Natuurherstelverordening afgesproken de achteruitgang van biodiversiteit, en de afname van bestuivers in het bijzonder, te stoppen en om te buigen naar herstel. De EU heeft zich daarom tot doel gesteld een bepaald percentage natuurlijke landschapselementen in het agrarisch gebied te realiseren of te behouden. Lidstaten zijn momenteel bezig met het uitwerken van plannen hoe ze dit concreet willen gaan vormgeven. Op dit moment wordt de graslandindicator voor dagvlinders in dit kader al benut binnen de EU. De komende jaren zal deze verder worden ingezet en zal ook de monitoring voor nachtvlinders, bijen en zweefvliegen Europees worden opgetuigd. Hopelijk zal deze, door de inspanningen voor landschapsherstel, de kentering van achteruitgang naar herstel snel laten zien!

Meer informatie

Tekst: Gabriella Bishop; Thijs Fijen; David Kleijn, Wageningen University & Research; Michiel Wallis de Vries, De Vlinderstichting
Beeld: David Kleijn en Kars Veling, De Vlinderstichting