Lieveheersbeestjes spoelen aan op strand
Bericht uitgegeven door Coccinula [land] op [publicatiedatum]
Ontmoetingen met lieveheersbeestjes zijn over het algemeen beperkt tot natuurstudiemensen die met het klopscherm de Vlaamse bomen en heesters te lijf gaan, of ook wel achteloos spelende kinderen die verwonderd komen aandraven met een felgekleurd stippelbeest uit de tuin. Op sommige plaatsen kan je er echter niet omheen. Bergtoppen zijn bekende verzamellocaties voor horden ‘hemelbeestjes’, maar ook aan de kust kan je het meemaken.
Luc Platteau trof op 29 mei laatstleden duizenden dode zevenstippelige lieveheersbeestjes Coccinella septempunctata aan verspreid op het strand van De Panne over honderden meters langs de vloedlijn. Wellicht betreft het hier een migratiebel van deze kevertjes die uiteindelijk in zee terechtkwam en aanspoelde met het getij. Grote concentraties van deze populaire gestippelde geluksbrengertjes zijn geen uitzondering aan de kust. In sommige jaren, voornamelijk in de late zomerperiode (augustus) treedt dit verschijnsel echter zeer massaal op.
Het massale zwermgedrag van zevenstippelig lieveheersbeestje is een bekend, maar vrij zeldzaam fenomeen. Eén van de vroegst gedocumenteerde gevallen vond plaats in 1807 aan de kusten van Brighton (UK). Een andere bekende zomerse massamigratie in Midden-Europa vond plaats in 1976. Het fenomeen ging toen gepaard met overlast voor badgasten en een roodgekleurde lieveheersbeestjesvloedlijn van ettelijke kilometers lengte. Er bestaat ook een anekdote over de piloot van een sportvliegtuigje dat een noodlanding moest maken toen hij in een migratiebel terechtkwam.
In het uitzonderlijke zwermjaar 1989 werd aan de Oostzee het aantal lieveheersbeestjes dat zich in juli in de lucht bevond op 50 miljoen geschat. De dichtheden op de grond konden oplopen tot 1100 diertjes per vierkante meter, ofwel tot 80 kevertjes per sprietje helmgras. Het overgrote deel (99%) van deze insecten behoorden tot de zevenstippelige soort. Na 1989 volgden ook massamigraties in 1992 en verder nog een hoop kleinere migraties in de jaren ’70, ’80 en 1990.
In 2009 was er ’s zomers aan de kusten van Norfolk opnieuw een zeer spectaculaire massale aanwezigheid van zevenstippelig lieveheersbeestje. Wagens, planten, tuinen, huizen en wegbermen werden letterlijk bedolven onder een tapijt van gestippelde kevertjes. Openbare besturen moesten hun budget voor onderhoud bijstellen vanwege het extra werk om de restjes van – vaak dode – ‘pimpampoentjes’ te verwijderen, touroperators voor kustvakanties verspreidden waarschuwingen op hun websites over de meest getroffen gebieden. Ook langs de Nederlandse, de Duitse en de Belgische kust kon dit fenomeen opgemerkt worden. De weersomstandigheden waren dat jaar uitzonderlijk gunstig geweest, met mild weer in de winter gevolgd door een vrij droog voorjaar. Gevolg: massale aanwezigheid van bladluizen, en dus overvloedig voedsel voor de zomergeneratie.
Hoe het verschijnsel van massaal zwermen precies ontstaat weet eigenlijk niemand, maar deze opvallende “massamigraties” hebben entomologen altijd gefascineerd. Er zijn ernstige aanwijzingen dat het fenomeen met voedselbeschikbaarheid en weersomstandigheden te maken heeft. De diertjes die massaal op het strand terechtkomen waren geboren in datzelfde jaar. Het zwermgedrag wordt vermoedelijk veroorzaakt door een combinatie van factoren over een langere periode: het jaar voor de zwerm van 1976 was de zomer zeer lang, warm en droog. Ook de winter van 1975 was zacht. Een combinatie die tot hoge reproductiegraad en lage overwinteringsterfte heeft geleid. De daaropvolgende warme en vochtige lente deden de bladluizen het uitzonderlijk goed, dus massaal voedselaanbod voor de goed uitgeslapen lieveheersbeestjes die dat jaar opnieuw een bijzonder goed reproductief succes kennen. Gevolg: een gigantisch grote zomergeneratie. In de zomer heerste er een historische droogteperiode op het Europese vasteland, met als gevolg de quasi afwezigheid van bladluizen. Mogelijks gaan de ‘hemelbeestjes’ dus inderdaad massaal op de wieken van de honger.
Tekst: Tim Adriaens, Coccinula