Eerste ecoduct van Vlaanderen is een succes
Bericht uitgegeven door Natuurpunt Studie [land] op [publicatiedatum]
Het eerste Vlaamse ecoduct, De Warande, verbindt het oostelijke met het westelijke deel van het Meerdaalwoud over de Naamsesteenweg in Bierbeek. Het ecoduct werd afgewerkt in 2005 en vanaf 2006 startte een grondig en langdurig onderzoek naar het effectief gebruik van de verbinding door dieren. Het onderzoek liep af in het voorjaar van 2013 en in wat volgt schetsen we de resultaten. Een belangrijke vaststelling is dat het merendeel van de vooropgestelde doelsoorten het ecoduct ook effectief gebruikt, en vaak doen ze dat zelfs in grote aantallen.
Het ecoduct De Warande ligt op het grondgebied Bierbeek, vlak bij de grens met Oud-Heverlee. Het ligt in het Meerdaalwoud, dat samen met het Heverleebos een van de grootste aaneengesloten en meest waardevolle Vlaamse bosgebieden vormt. Het geheel heeft een oppervlakte van ruim 1255 ha. Het Meerdaalwoud wordt door de Naamsesteenweg (N25) opgesplitst in een oostelijk deel (het Mollendaalbos) en een westelijk deel (het Meerdaalbos). In combinatie met een raster naast de N25 zorgt het Ecoduct ervoor dat beide deelgebieden weer verbonden zijn voor dieren.
De aanleg van het ecoduct De Warande startte op 4 oktober 2004 en werd negen maanden later voltooid, in juni 2005. De Warande is het eerste ecoduct dat in Vlaanderen gerealiseerd werd. In maart 2006 volgde het ecoduct Kikbeek in Maasmechelen.
Beide ecoducten kwamen er dankzij een intense samenwerking tussen diverse administraties van de Vlaamse overheid, met name de Dienst ‘Milieu-integratie Economie en Infrastructuur’ van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie en de Agentschappen voor Natuur en Bos (ANB) en Wegen en Verkeer (AWV).
De opdrachtgevers wilden weten in welke mate het ecoduct effectief gebruikt wordt door dieren en er is een intensieve monitoring op poten gezet. Uniek is dat dit onderzoek verspreid over een periode van 7 jaar liep. Zowel het eerste jaar na aanleg van het ecoduct (T1, in 2006), het derde jaar na aanleg (T3, in 2008) als het zevende jaar na aanleg (T7, in 2012), vond een intensieve monitoring plaats. De werkwijze werd zo constant mogelijk gehouden doorheen de jaren. Natuurpunt Studie vzw en haar Zoogdierenwerkgroep voerden het onderzoek uit in 2012.
Zelfs een Wasbeer
Om een zo goed mogelijke kijk te krijgen op de passage van een zo breed mogelijk scala aan fauna werden diverse onderzoekstechnieken ingezet. Zo bleek sporenonderzoek op een ‘zandbed’, dat aangelegd is over de volledige breedte van het ecoduct, in combinatie met cameravalonderzoek geschikt om de passage van zoogdieren vanaf de grootte van een egel te registreren. Reeën, Vossen, Steenmarters en in 2012 ook Everzwijn en Bunzing bleken frequent over het ecoduct te passeren. Zelfs een Wasbeer liet zich opmerken. Alle dieren bleken bovendien zeer rustig gedrag te vertonen, wat erop wijst dat ze de ecoduct als een zeer rustige en natuurlijke omgeving beschouwen.
Via het controleren van zogenaamde ‘slangenplaten’ - golfplaten uit kunststof van ongeveer een halve bij een halve meter - stelden we vast dat ook de Hazelworm, een pootloze hagedis, talrijk voorkomt op het ecoduct. Deze methode bleek ook succesvol voor het aantonen van de aanwezigheid van kleine zoogdieren zoals Dwergspitsmuis, Bosspitsmuis, Rosse woelmuis en Bosmuis. In 2012 werd een tweede reptielensoort, de Levendbarende hagedis, gespot op het ecoduct.
De meeste amfibieën zijn buiten hun voortplantingsplaatsen lastig op te sporen. Twee algemene soorten, de Bruine kikker en Gewone pad, zijn frequent genoteerd op het ecoduct, maar de aanwezigheid van zeldzame soorten als Vuursalamander of Vinpootsalamander kon via ons steekproefsgewijs onderzoek niet aangetoond worden.
Ten slotte keken we ook naar bepaalde ongewervelden, omdat er binnen die soortenrijke groep een aantal soorten zijn die ongevleugeld zijn en dat maakt hen erg gevoelig voor de versnippering van hun leefgebied door drukke wegen. Van de 10 sprinkhaansoorten die op het ecoduct zijn vastgesteld zijn er 2 soorten, met name de Bramensprinkhaan en de Struiksprinkhaan, die strikt genomen kort gevleugeld zijn en waarvoor de Naamsesteenweg een grote barrière vormt. Loopkevers, spinnen en mieren werden onderzocht via 8 bodemvallen die elk onderzoeksjaar op dezelfde 8 locaties, centraal op het ecoduct, opgesteld stonden. Er zijn 9 soorten loopkevers op het ecoduct gevangen die steeds kort gevleugeld zijn. Dat zijn soorten waarvoor het ecoduct wellicht een cruciale rol speelt naar ontsnippering. De meest bijzondere is de
de in Vlaanderen ‘bedreigde’ Lederloopkever (Carabus coriaceus), maar ook Abax parallelus en Abax ovalis staan bekend als uitermate versnipperingsgevoelige oud-bossoorten.
Reeën op het ruiterpad
Het ecoduct De Warande is niet toegankelijk voor recreanten, uitgezonderd voor ruiters. Er loopt een ruiterpad over het ecoduct dat via een stobbenwal (een natuurlijk groenscherm) is gescheiden van de rest van het ecoduct. We noteerden veel passage van Ree via het ruiterpad en in mindere mate van Vos en Steenmarter. Er is geen impact van deze vorm van recreatie op wilde dieren vastgesteld. Van eventuele wandelaars met honden op het ecoduct zou er wellicht wel een impact zijn. Honden laten immers ‘geurvlaggen’ achter die wilde dieren (kunnen) afschrikken.
Enerzijds is het door ons uitgevoerde onderzoek erg intensief. Zelfs in Nederland, waar al tientallen ecoducten gerealiseerd zijn, is geen enkel ecoduct zo grondig opgevolgd als ecoduct De Warande (en ecoduct Kikbeek, waarvan de monitoring nog lopend is).
Anderzijds is de monitoring beperkt tot drie van de zeven jaren (T1, T3 en T7) en is er binnen die jaren van onderzoek slechts gedurende een korte periode gemeten. Het aantal dieren en wellicht ook het soortenpalet dat de voorbije 8 jaar werkelijk gebruik gemaakt heeft van het ecoduct ligt dus (vele malen) hoger dan de door ons geregistreerde aantallen.
Ten slotte vermelden we dat de goede werking van het ecoduct zeker deels een gevolg is van de goede aanleg en inrichting. Een aspect dat daarin een belangrijke rol speelt, is de afwerking met louter gebiedseigen substraat, met de natuurlijke grondlaag van het bos dus. Er zijn daardoor heel wat zaden van zeldzame plantensoorten uit de zaadbank tot kieming gekomen en er vond geen contaminatie met aangevoerde voedselrijke bodem plaats.
We kunnen besluiten dat het ecoduct De Warande (en bijhorend wildraster) op drie vlakken erg geslaagd is: als ecologische verbinding, voor recreatief medegebruik door ruiters en voor de verkeersveiligheid. Sinds de aanleg van het wildraster en het ecoduct zijn in het projectgebied geen ongevallen met Reeën meer gebeurd. Dat was voordien anders: toen waren er jaarlijks veel aanrijdingen met Reeën in de ongevallenstatistieken, meestal met dodelijke afloop voor het dier en soms ook voor de mens.
De volledige studie kan je hier downloaden.
Tekst: Jorg Lambrechts, 0478 24 27 61 (Natuurpunt Studie)
Foto’s: Jorg Lambrechts, Zoogdierenwerkgroep Natuurpunt