‘Zee’-eenden kopje onder
Bericht uitgegeven door Natuurpunt Educatie [land] op [publicatiedatum]
De Grote zee-eend werkt zich deze winter in de kijker met een dagmaximum van 28 exemplaren op stuwmeren in de provincie Namen en 80 voor de Vlaamse kust. Toch is een hoerastemming niet gepast. Het lijkt grondig mis te lopen met een aantal traditioneel op zee overwinterende eenden, niet enkel Grote zee-eend maar ook Eider, Ijseend en Zwarte zee-eend. In de West-Europese overwinteringsgebieden lopen hun aantallen terug. Ook in Vlaanderen wordt deze trend bevestigd. Maar is het echt zo erg en wat is er dan precies aan de hand?
Van 1987 tot 2002 werden voor de Belgische kust tot meer dan 5.000 exemplaren geteld van de Zwarte zee-eend, met een uitschieter van 15.540 in 1994. Na 2002 gaan de aantallen de dieperik in met slechts drie winters waarin de kaap van 1000 nog gerond wordt. De laatste jaren gaat het zelfs amper nog om enkele kleine groepjes. De oorzaak voor deze scherpe terugval wordt gezocht in een dramatische afname in voedselaanbod met name in geschikte schelpdieren. In de jaren 90 profiteerden de zee-eenden van de overvloed aan Halfgeknotte strandschelp. Door onder andere overbevissing is deze soort dramatisch afgenomen. De Amerikaanse zwaardschede, een exoot, doet het nu bijzonder goed. Niet al te grote exemplaren van deze soort zijn een interessante prooi, op voorwaarde dat ze in voldoende hoge dichtheid voorkomen.
Verder moeten deze prooien ook vlot bereikbaar zijn en dat hangt dan weer af van de diepte, de stroomsnelheid en de helderheid van het water. Uit onderzoek door het INBO waarbij met al deze factoren rekening werd gehouden blijkt dat zelfs in die paar gebieden aan de Vlaamse kust, waar de prooidichtheid voldoende hoog is, de foerageermogelijkheden te klein zijn. Ook de Nederlandse watervogeltellingen geven geen rooskleurig beeld van een aantal zeegebonden eenden. Bij Eiders gaat het om een halvering van de aantallen. Zwarte zee-eend krijgt nog zwaardere klappen te incasseren met sinds 2005 amper 10% van de vroegere bestanden.
Nu blijkt dat in het Oostzeegebied gelijkaardige problemen gesignaleerd worden, is men vrij zeker dat het niet zomaar om een verschuiving in winterareaal gaat. Ook in de broedgebieden is er een afname, wellicht door veranderde predator-prooiverhoudingen. Normaal zorgen piekjaren van lemmingen in de toendra voor een hogere overleving van jonge zee-eenden. Roofdieren, zoals Sneeuwuil, Middelste en Kleinste jager, Poolvos en Hermelijn geven op dat moment voorkeur aan de jacht op lemmingen. Maar de laatste 15 jaar blijven die pieken bij lemming achterwege, vermoedelijk als gevolg van klimaatverandering. Lokaal profiteren predatoren (meeuwen, raaf, poolvos, ...) in het noorden ook van de uitbreiding van menselijke vestigingen (voor olie-en gaswinning) die een constant voedselaanbod door afval met zich meebrengen. Naast deze verhoogde predatiedruk is er ook een verlies aan geschikt habitat, vervuiling, sterfte als bijvangst in visnetten, ... Alsof dat nog niet genoeg is wordt er ook nog gejaagd op deze vogels. In de Oostzeelanden (exclusief Rusland) worden jaarlijks 65.000 Eiders en 10.000 Ijseenden neergelegd. Onrechtstreeks zorgt de jacht voor nog meer slachtoffers door de opname van loodkorrels als maagsteentjes.
Mogelijk is de doorslaggevende factor een veranderde voedselsituatie in de overwinteringsgebieden waardoor deze ‘zee-eenden’ in te slechte conditie aan het broedseizoen beginnen. Menselijke overbevissing van schelpdieren legt een hypotheek op het voedselaanbod. Ook de samenstelling van het fytoplankton is van belang. Dit beïnvloedt de levensomstandigheden en voedingswaarde van mosselen, een belangrijke voedselbron voor ‘zee-eenden’ zoals de Eider. Door overbevissing en klimaatverandering moeten de voor mosselen zo belangrijke kiezelwieren het afleggen tegen minder voedzame dinoflagellaten en deels giftige blauwalgen die in het warmere water beter gedijen. Dat warmere water heeft ook een rechtstreekse negatieve invloed op de mosselen. De hogere watertemperatuur in de winter maakt dat mosselen hun lichaamsreserves dan ook aanspreken. Voor de 'zee-eenden' betekent dat een verminderd voedselaanbod in het voor hen cruciale vroege voorjaar, waarin door aanleg van vet- en eiwitreserves de basis moet gelegd worden voor een goede trek- en broedconditie. Al bij al gaat het hier om ingewikkelde processen in het onderste deel van de voedselketen die ten dele nog onbekend zijn. Globaal blijkt dus de klimaatverandering zowel in de overwinteringsgebieden als in de broedgebieden erg problematisch voor deze soorten.
Tekst: Koen Leysen, Natuurpunt Educatie
Bron: Vogelnieuws INBO, Limosa, Falke
Foto’s: Joachim Pintens