Soortenmanagementplannen voor verduurzamen woningen
ZoogdierverenigingBij ingrepen die nadelig kunnen zijn voor beschermde soorten moet vooraf onderzoek plaatsvinden naar het voorkomen van deze soorten in het plangebied. Voor kleinschalige ingrepen, zoals bij een woning, is dit arbeidsintensief en tijdrovend. Als veel gelijkaardige ingrepen (bijvoorbeeld binnen een gemeente) worden uitgevoerd, is het zinvol om het benodigde onderzoek in de hele gemeente uit te voeren. Op basis hiervan kan een soortenmanagementplan (SMP) worden opgesteld, waarmee een gebiedsvergunning kan worden aangevraagd. Dat kan veel onderzoek, administratie, tijd en kosten besparen.
Om via deze werkwijze een vergunning te krijgen, moeten kansen worden benut om populaties van de betreffende soorten te versterken. Deze werkwijze wordt ook toegepast bij het verduurzamen van woningen, en de bedoeling is om dit in heel Nederland uit te rollen. Om hiermee vaart te maken, heeft het Rijk geld vrijgemaakt voor onderzoek en maatregelen via de SMP-systematiek. Wanneer we hier spreken van een SMP, bedoelen we een SMP voor het verduurzamen van woningen. Omdat SMP-onderzoek naar schatting twee jaar kost, mag onder voorwaarden alvast worden gestart met het verduurzamen van woningen. Dit heet pre-SMP.
In Nederland gebruiken twaalf vleermuissoorten regelmatig gebouwen als kraam-, zomer-, paar- en/of winterverblijfplaats. In een woning kan één vleermuis aanwezig zijn, maar het kunnen er ook honderden zijn. Gedurende een jaar kan een vleermuis enkele tientallen verschillende gebouwen als verblijfplaats gebruiken. Wettelijk gezien zijn deze allemaal beschermd. Om de gevolgen van het aanpassen van woningen te bepalen, is het nodig de vleermuissoorten en typen verblijfplaatsen te onderscheiden.
Natuurvriendelijk isoleren onder pre-SMP
Om het verduurzamen van woningen te versnellen, is in enkele provincies de pre-SMP-methode geïntroduceerd. In de regel geldt hierbij de voorwaarde dat het onderzoek naar beschermde soorten in gang is gezet – in afwachting van de resultaten mag al een deel van de woningen natuurvriendelijk worden verduurzaamd. Gedurende maximaal twee jaar mag een klein percentage van de woningen worden geïsoleerd. Vóór het isoleren worden mogelijk aanwezige vleermuizen uit spouwmuren geweerd en worden vervangende verblijfplaatsen aangebracht. Hierbij wordt geen rekening gehouden met de betreffende soort of het type verblijfplaats. Omdat nu alleen voor kleine verblijfplaatsen van de gewone en ruige dwergvleermuis aannemelijk is dat ze effectief te vervangen zijn, is de kans groot dat veel verblijfplaatsen verloren gaan, ook verblijfplaatsen die essentieel zijn voor populaties. Daarmee voldoen deze maatregelen niet aan de voorwaarden van de Omgevingswet en is het de vraag of deze werkwijze juridisch houdbaar is.
Werkwijze SMP’s
Voor een SMP wordt een gebiedsdekkend onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek naar vleermuizen wordt voornamelijk uitgevoerd met batdetectors. Het onderzoeksgebied wordt opgedeeld in deelgebieden en in de periode april-mei tot eind september worden ’s avonds en ’s nachts verblijfplaatsen gekarteerd. De effecten van de verduurzaming worden gevolgd door populaties van soorten te monitoren. Wij zijn voorstander van deze werkwijze, al zijn er wel belangrijke tekortkomingen. Zo is het onderzoek niet overal goed uitvoerbaar, bijvoorbeeld bij gesloten woningblokken waarvan de achterzijde niet kan worden onderzocht. Ook levert detectoronderzoek vaak te weinig gegevens op over verblijfplaatsen van de laatvlieger, tweekleurige-, meer-, baard- en grootoorvleermuis. SMP-onderzoek is daarom een onvolledige momentopname die waarschijnlijk onvoldoende is om de effecten van woningverduurzaming goed in te schatten. Bovendien zijn er te weinig ervaren ecologen, met als risico dat er nog minder data verzameld wordt. Een ander probleem is dat monitoring tot nu toe alleen voor de gewone dwergvleermuis voldoende informatie geeft om binnen enkele jaren op gemeentelijk niveau de populatieontwikkeling te beoordelen.

Rol van provincies en gemeenten
Een gemeente die een omgevingsvergunning voor een SMP wil, vraagt deze aan bij de provincie. Om een vergunning te krijgen, moet aan veel voorwaarden worden voldaan. De voorwaarden die provincies aan SMP-onderzoek stellen, verschillen echter sterk. Limburg en Noord-Brabant geven geen duidelijke onderzoekscriteria. Overijssel heeft geen specifieke voorwaarden in het kader van woningverduurzaming. De handreiking van de provincie Utrecht is in onze ogen de best beschikbare. Een duidelijke richtlijn voor SMP-onderzoek is naar onze mening noodzakelijk.
Staat van instandhouding
De staat van instandhouding (SvI) is een belangrijke wettelijke graadmeter voor de toestand van de natuur. Een ingreep mag niet in strijd zijn met het streven de SvI gunstig te houden, zowel voor populaties als het leefgebied, nu en in de voorzienbare toekomst. Een van de mogelijk ongunstige ontwikkelingen voor veel vleermuizen is de toename van stedelijk gebied en wegen in Nederland. Voor lichtschuwe soorten als de grootoorvleermuis, de baard- en meervleermuis is dit een uitgesproken negatieve ontwikkeling. Maar ook voor de relatief lichttolerante rosse vleermuis is kunstlicht negatief. Ook in stedelijk gebied moeten SMP’s daarom kansen benutten om populaties te versterken, onder andere door kritischer te zijn bij het toepassen van kunstlicht.
Verbeterpunten SMP’s
Wij zien het als noodzakelijk de uitvoering van SMP’s op de volgende punten te verbeteren:
Evaluatie en samenwerking
In de afgelopen tien jaar zijn verschillende vergunningen (eerder ontheffingen genoemd) verleend voor de uitvoering van SMP’s. Wij kennen één geval waarin de uitvoering ervan geëvalueerd is. De resultaten over populatieontwikkelingen van vleermuizen zijn hoopvol, maar de evaluatie bevat geen gegevens over het gebruik van vervangende verblijfplaatsen of aanvullende maatregelen ter verbetering van leefgebied. Een evaluatie van alle SMP’s die drie jaar of langer worden toegepast, is daarom dringend gewenst. Ook verwachten wij dat het zinvol is als gemeenten binnen een provincie samenwerken bij het verduurzamen van woningen onder SMP’s.
Uniformere werkwijze gebiedsdekkend onderzoek
Er zijn belangrijke verschillen tussen de voorwaarden die provincies stellen aan SMP-onderzoek. Het is noodzakelijk dat hierbij een zo uniform mogelijke werkwijze wordt toegepast. Provincies moeten samenwerken om een goede beschrijving van het uit te voeren onderzoek te maken. De richtlijn van het Netwerk Groene Bureaus voor vleermuisonderzoek in grote gebieden is hiervoor een goede basis. Het vangen en zenderen van een aantal soorten, waaronder de meervleermuis en laatvlieger, is noodzakelijk. Ook is onderzoek nodig naar foeragerende vleermuizen in het buitengebied, om een goed beeld te krijgen van soorten die verblijfplaatsen in bebouwd gebied kunnen hebben.
Doelstellingen en maatregelen SMP’s
Nog belangrijker zijn de doelstellingen en maatregelen. Op basis van het onderzoek kan de aanwezigheid van functies voor vleermuizen in te verduurzamen woningen niet worden uitgesloten. Een SMP moet daarom als doel hebben om overal waar dat mogelijk en zinvol is nieuwe verblijfplaatsen te creëren, dus ook bij nieuwbouw en renovatie. Kennisdocumenten bieden richtlijnen hiervoor, al zijn deze vaak gebaseerd op beperkt onderzoek.
Verbeteringen leefgebied
Wij kennen nog geen SMP’s die invulling geven aan algemene maatregelen ter verbetering van leefgebied. Het aanplanten van bomen en het aanpassen van verlichting zijn gunstig voor vleermuizen. Hoewel deze maatregelen geen verband lijken te houden met het verduurzamen van gebouwen, kunnen ze wel degelijk belangrijk zijn om het leefgebied van vleermuizen in stedelijk gebied te versterken. Ook andere ‘groene’ maatregelen, bijvoorbeeld als uitwerking van het Natuurnetwerk Nederland en de Basiskwaliteit Natuur, kunnen waardevol zijn.
Effectiviteit van vervangende verblijfplaatsen
De grootste kans die gemist lijkt te worden, is dat informatie die bij alle SMP-onderzoeken verzameld wordt niet centraal bijeen wordt gebracht. Vooral gegevens over het gebruik van vervangende verblijfplaatsen zijn onontbeerlijk om duurzaam om te gaan met gebouwbewonende vleermuizen. Dit is de belangrijkste les die uit SMP’s geleerd kan worden. De Zoogdiervereniging ontwikkelt op dit moment een invoermodule voor zulke gegevens. De verplichting in de Omgevingswet om te onderzoeken of getroffen maatregelen de beoogde effecten hebben, kan als voorwaarde worden gesteld aan een te verlenen vergunning. Wij roepen de provincies op om – conform de Omgevingswet – het verzamelen én delen van informatie over de effectiviteit van vervangende verblijfplaatsen als voorwaarde te stellen aan vergunningen die voor SMP’s worden verleend.
ZoogdierDit artikel is ter beschikking gesteld door de redactie van Zoogdier. Zoogdier is het populairwetenschappelijke kwartaalblad van de Zoogdiervereniging en Natuurpunt. Leden van de Zoogdiervereniging krijgen Zoogdier automatisch thuisgestuurd. Leden van Natuurpunt kunnen korting krijgen op een abonnement op Zoogdier. In Zoogdier worden artikelen gepubliceerd over zoogdieronderzoek en -bescherming van soorten die in Nederland en Vlaanderen (kunnen) voorkomen. Daarnaast ook over activiteiten die worden ondernomen door werkgroepen van de Zoogdiervereniging (Nederland) en Natuurpunt (Vlaanderen). |
Tekst: Peter Twisk, Twisk Ecologisch Onderzoek; Marco Snijder, Bureau Viridis; Eva Henrard, Regelink Advies en Landschap; Erik Korsten & Herman Limpens, Zoogdiervereniging
Beeld: Johann Prescher (leadfoto: een gewone grootoorvleermuis met een zender op de rug. Telemetrisch onderzoek is nodig om verblijfplaatsen van deze soort in stedelijk gebied op te sporen); Peter Twisk
