Zomers getsjirp in de heide
Bericht uitgegeven door Natuurpunt Studie en Saltabel [land] op [publicatiedatum]
De zang van de Veldkrekel is ongetwijfeld bekend bij iedereen die al eens in Zuid-Europa met vakantie ging. Zijn zomerse getjirp doet ons dromen van zwoele zomeravonden onder de zuiderse zon. Je kan hem horen van in de ochtend tot diep in de nacht. Veel minder bekend is vermoedelijk het dier zelf. Toch kan je de Veldkrekel ook bij ons terugvinden. Misschien zelfs in jouw eigen achtertuin?
De Veldkrekel (Gryllus campestris) is een forse zwarte of zwartbruine krekel. De dieren hebben meestal verkorte vleugels en kunnen bijgevolg niet vliegen. De mannetjes zijn te herkennen aan de brede, gele vlek die de basis van de voorvleugel siert en de lange, behaarde cerci aan de achterzijde van het lijf. De binnenzijde van de achterdij is rood gekleurd bij zowel de mannetjes als de vrouwtjes.
De verspreiding van de Veldkrekel strekt zich uit over Centraal- en zuidelijk Europa, noordelijk Afrika en westelijk Azië. In Vlaanderen wordt de soort voornamelijk waargenomen in de Limburgse en Antwerpse Kempen. In Vlaams-Brabant is de soort zeldzaam, terwijl hij in Oost- en West-Vlaanderen zo goed als verdwenen is.
De Veldkrekel kan voornamelijk worden gevonden op warme, droge gronden met een zandige bodem waarin ze makkelijk kunnen graven. Heideterreinen, stuifzanden, heischrale graslanden, maar ook zandige wegbermen vormen bijgevolg zijn favoriete biotoop. Op de Hagelandse heuvels net ten oosten van Leuven kan men zelfs enkele relictpopulaties terugvinden op gazonnetjes in lokale tuinen.
Veldkrekels zijn omnivoor. Ze voeden zich met stengels, bladeren en bloeiwijzen van grassen maar ook allerlei dode dieren staan op het menu.
Het vrouwtje legt ca. 200 eieren in groepjes van 20 tot 40 in de grond. De nymfen, die zich enkele weken later daaruit ontwikkelen, leven vrij tussen de vegetatie. Enige tijd later graven ze met hun kaken de kenmerkende holletjes waarvoor ze in het voorjaar vaak al zonnend kunnen worden waargenomen. De holletjes bevinden zich vaak onderaan een graspol met de uitgang gericht op het zuidoosten. In april-mei worden de dieren volwassen, dan worden ze imago’s genoemd. De levensduur van de imago’s beperkt zich tot 80 à 100 dagen. Ze worden vooral aangetroffen in de maanden mei, juni en juli. In deze maanden planten de dieren zich ook voort. Het mannetje zingt dan voor zijn holletje in de grond en trekt zo vrouwtjes aan. De plek voor het holletje wordt netjes afgegeten tot een keurig gazonnetje waarop het mannetje zijn serenade brengt. De mannetjeskrekels lijken zich dus te gedragen als de beruchte flierefluiters uit de fabel ‘de mier en de krekel’ van de la Fontaine. Na de paring blijft het mannetje een tijdje bij het vrouwtje in het hol.
In gans West-Europa, België incluis, gaat de soort al lange tijd achteruit en is intussen lang niet overal meer algemeen. Door het verdwijnen of gefragmenteerd geraken van zijn biotoop en door aanrijking van de bodem door overbemesting, wordt de soort in onze contreien steeds zeldzamer. Vaak restten enkel nog geïsoleerde, zandige terreintjes wat een probleem vormt voor deze soort die zich slecht kan verspreiden. Beschermingsmaatregelen dringen zich dan ook op.
Om een beter zicht te krijgen op de verspreiding van heidesoorten als de Veldkrekel, startte Natuurpunt Studie recent een inventarisatieonderzoek naar de heiderelicten in de Provincie Vlaams-Brabant. Hiermee hopen we meer te weten te komen over de verspreiding van deze zomerse tsjirper en zijn lotgenoten.
Ook Saltabel, de sprinkhanenwerkgroep van Natuurpunt, gaat op zoek naar sprinkhanen en krekels in Vlaanderen. Deze zomer organiseert de werkgroep elke week een excursie, specifiek om sprinkhanen te leren kennen en natuurgebieden te inventariseren. Aanstaande zaterdag 30 juni 2012 vindt de eerste excursie plaats, naar het Bergerven in Limburg. De excursies staan open voor iedere geïnteresseerde en worden telkens begeleid door een expert. Hier vind je meer info.
Met dank aan de Provincie Vlaams-Brabant voor de financiële ondersteuning van het project.
Tekst: Griet Nijs en Jorg Lambrechts, Natuurpunt Studie
Foto: Theo Geuens