Verzuring bosbodems gaat door ondanks forse afname zure depositie
Wageningen University & ResearchBodemverzuring: afname buffercapaciteit
Door atmosferische depositie van stikstof- (N) en zwavel- (S) verbindingen is in Nederlandse bossen bodemverzuring opgetreden. Daarbij is de gebruikte definitie van bodemverzuring belangrijk. Recent werd op basis van een pH-kaart, die met name is gebaseerd op vegetatieopnamen na 1990, geconcludeerd dat “minder dan tien procent van de natuur nog is verzuurd, behalve in graslanden waar dit ongeveer dertig procent bedraagt”. Daarbij is het begrip verzuring echter gekoppeld aan het feit of er “problemen zijn om op een bepaalde plek een vegetatietype te ontwikkelen of te behouden wat betreft de bodem-pH”. En de conclusie is dan kennelijk dat er in minder dan tien procent van de natuur de vegetatieontwikkeling wordt gehinderd door de zuurgraad. Dat is echter iets anders dan het optreden van verzuring. Dit wordt in de bodemkunde gedefinieerd als “een afname van de buffercapaciteit (of zuurneutralisatiecapaciteit) van de bodem”. De buffercapaciteit neemt af door verlies van basen zoals calcium, magnesium, kalium en natrium. Dit kan gepaard gaan met een afname van de pH maar dit hoeft in goed gebufferde gronden niet het geval te zijn. Maar ook zonder pH-daling is verlies van basen een schadelijk proces.
Onderzoek naar bodemverzuring
De piek van de zuurbelasting door zwavel en stikstof lag in Nederland rond de jaren tachtig. In die periode werd veel onderzoek gedaan naar bodemverzuring en de gevolgen ervan. Zo is in 1990 onderzoek gedaan naar de zogenaamde basenverzadiging van 150 zandgronden onder bos. De basenverzadiging is daarbij het percentage basische kationen (calcium, magnesium, kalium en natrium) ten opzichte van de capaciteit waarmee de bodem positief geladen deeltjes kan vasthouden (kationuitwisselcapaciteit of CEC).
Na 1990 is de zure depositie flink afgenomen. De vraag is of de basenverzadiging van deze bodems zich herstelt door de vermindering van de zure depositie? Om deze vraag te beantwoorden is in 2015 een herbemonstering in zestien eikenopstanden uitgevoerd van de veldstudie die 25 jaar geleden is uitgevoerd. Het onderzoek is herhaald met precies dezelfde methoden als in 1990.
Doorgaande verzuring en oorzaken ervan
Het blijkt dat zowel in de strooisellaag als in de minerale bovengrond op veruit de meeste locaties de basenverzadiging is afgenomen wat wijst op doorgaande verzuring. Waar in 1990 nog sprake was van een variatie van circa 5 tot 40 procent in basenverzadiging in de bovenste 30 centimeter grond, is die in 2015 vrijwel altijd beneden de 15 procent gezakt. Dit wijst erop dat ondanks de afnemende zure depositie de verwering van bodemmineralen niet in staat is deze depositie te neutraliseren, en de basenverzadiging dus nog steeds afneemt. Uitgaande van de potentieel zure depositie is de gemiddelde bijdrage van ammoniak (landbouw), stikstofoxiden (verkeer) en zwaveldioxide (industrie) aan de verzuring van de bovengrond over de periode 1990 tot en met 2015 respectievelijk zo’n 55%, 25% en 20%.
Onderzoek naar steenmeelgebruik als zuurneutraliserende maatregel
De verzuring komt ook tot uiting in verminderde vitaliteit en een mineralenonbalans van zomereik, en verhoogde kans op sterfte. Momenteel wordt onderzoek gedaan naar het opbrengen van steenmeel, als langzaam werkende meststof van calcium, magnesium, kalium en fosfaat, als herstelmaatregel. Steenmeel of gesteentemeel, is fijngemalen gesteente dat gebruikt wordt als bodemverbeteraar en meststof ineen. Het opbrengen van de juiste soort steenmeel, die in goede verhoudingen grote hoeveelheden calcium, magnesium, kalium en fosfaat bevat, is een kansrijk alternatief voor bekalking aangezien met kalk geen kalium of fosfaat wordt toegediend. Daarnaast stijgt de pH van de bodem minder snel dan bij bekalking, waardoor de kans op sterk verhoogde stikstofmineralisatie afneemt.
Meer informatie
Tekst: Wim de Vries, Wageningen Environmental Research (Alterra)
Foto's: Popko Bolhuis, Wageningen Environmental Research (Alterra); Anjo de Jong, Wageningen Environmental Research (Alterra)