Rode schijnspurrie

Stoepplantje van de week: rode schijnspurrie

Hortus botanicus Leiden
28-NOV-2021 - Waarnemers in Brabant zagen nog een paar bloeiers, maar het is zo goed als gebeurd met het stoepplantje van deze week. Een laatste rondje dus, om te kijken of u nog geluk heeft; en anders maar goed onthouden waar de groene sprietjes staan, zodat u volgend jaar van de beeldschone mini-bloemetjes kunt genieten. En dan fijn weer naar binnen om meer te lezen over dit juweeltje.

Rode schijnspurrie

Het stoepplantje van deze week is een soort die vooral in de hogere gebieden van Nederland voorkomt, en duidelijk minder in de Randstad: rode schijnspurrie (Spergularia rubra), een lid van de anjerfamilie (Caryophyllaceae). Het plantje lijkt een voorkeur te hebben voor de zandige ('Pleistocene') delen van het land. De Verspreidingsatlas Vaatplanten van Floron laat dit ook zien, maar op de site van Florakompas.nl komt het duidelijker tot uiting. Mocht u het plantje tegenkomen, meld het dan vooral op stoepplantjesonderzoek.nl, opdat de verspreiding des te beter bekend wordt. Het is dikwijls goed herkenbaar aan de paarsroze bloemen in het late voorjaar, en het vormt vaak stervormige plakkaten langs de straat, liefst in de volle zon. Het neemt genoegen met niet al te voedselrijke, soms wat zurige grond, en een tamelijk droge standplaats is ook geen bezwaar. Verder is het redelijk bestand tegen betreding. Allemaal eigenschappen waar een echt stoepplantje behoefte aan heeft.

Rode schijnspurrie

Nog twee schijnspurries

Afgezien van de verdwenen korenschijnspurrie (Spergularia segetalis) komen er nog twee soorten schijnspurrie voor in Nederland: de zilte schijnspurrie (Spergularia marina) en de gerande schijnspurrie (Spergularia media). Dat zijn vlezige zoutplanten, die zich alleen met enige moeite laten onderscheiden. Ze komen vooral voor op slikken en schorren rond de Waddenzee en de Zeeuwse en Zuid-Hollandse eilanden. De rode schijnspurrie is daarentegen een plant van het binnenland, en is ook niet vlezig.

Rode schijnspurrie; hou bij het zoeken in gedachten dat de bloemen heel klein zijn

Naamgever

Linnaeus heeft spurrie in zijn Species Plantarum uit 1753 de naam Spergula gegeven, maar die naam was al bekend, onder meer bij Rembert Dodoens (Dodonaeus, 1517-1585). Daarnaast onderscheidde Linnaeus het geslacht Arenaria (zandmuur). Latere onderzoekers hebben sommige soorten die Linnaeus Arenaria had genoemd, in andere geslachten ondergebracht, waaronder het (nieuw verzonnen) verwante Spergularia ('spurrie-achtig'). Naast Spergularia bestaat er ook een genus Spergulastrum, maar dat is een synoniem van Arenaria of Stellaria, muurachtige soorten.

Rode schijnspurrie

Gelijkenis

De naam schijnspurrie laat zich niet moeilijk verklaren: schijnspurrie (Spergularia) lijkt op spurrie (Spergula), maar is het niet helemaal. Spurrie heeft blaadjes die in kransen lijken te staan, bij schijnspurrie staan de blaadjes tegenover elkaar, zoals dikwijls bij anjerachtigen.

De bladen van rode schijnspurrie staan tegenover elkaar

Auteurs

Het plantengeslacht Spergularia (Pers.) is in 1819 in het leven geroepen door de Tsjechische ('Boheemse') broers Jan en Karel Presl (afkorting: J. Presl & C. Presl; Flora echica 94). Het is een nomen conservandum, een 'geconserveerde' naam, waarschijnlijk omdat er aanvankelijk nogal wat verwarring was over de juiste nomenclatuur. De in Zuid-Afrika geboren Nederlands-Duitse botanicus Christiaan Hendrik Persoon (1791-1836), die vooral bekend als 'de vader van de taxonomie van schimmels,' had Spergularia in 1805 al onderscheiden als sectie of ondergeslacht van Arenaria, zonder het duidelijk als zelfstandig geslacht te benoemen. De gebroeders Presl hebben dat in 1819 wel gedaan, en daarom draagt Spergularia hun naam als auteurs. Rode schijnspurrie, voorjaar 2022 is het origineel te zien op de tentoonstelling Stoepplantjes onder de loep in de Oude UB te Leiden

Interessante theorieën

Over de oorsprong van het tweede deel van de naam, spurrie, kunnen we kort zijn: die weten we niet. Maar er zijn wel interessante theorieën over.
Het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands van Marlies Philippa, Frans Debrabandere, Aad Quak, Tanneke Schoonheim en Nicoline van der Sijs (Amsterdam, 2003‑2009) geeft een citaat over medisch gebruik van 'sporie' uit 1351. Dodoens (1554) wordt geciteerd met 'spuerie' en 'speurie:' Dat derde wordt hier te lande Spuerie gheheeten [= genoemd] ende daer naer worddet in Latijn Spergula ghenaempt; by den ouders [= de klassieke schrijvers] en in die Apoteken eest [= is het] onbekent ende daer om en hevet anders ghenen naem die ons bekent es. Uit 1573 stammen 'speurrie' en 'spurrie.'
Dit toont aan dat spurrie wel al de nodige eeuwen in het Nederlands in gebruik is, maar de oorsprong is onzeker. Philippa c.s. melden dat veel etymologen aannemen dat het ontleend zou zijn aan Volkslatijn spergula, >spurrie,= waarvan de verdere herkomst in het duister wordt gelaten. Er wordt ook wel een verband vermoed met 14e-eeuws Latijn spargula, de voorvorm van spergel, >asperge,= omdat 'de groene delen van de spurrie en de asperge enige vormovereenkomst vertonen.' Zou het? Ja, ze zijn dun en groen, maar dat gaat voor veel meer planten op. En naar bladvorm lijkt een aspergeplant veel meer op een varen dan op spurrie. Die theorie lijkt dus weinig hout te snijden.
Dat erkent het Etymologisch Woordenboek ook, maar op taalkundige gronden: 'de onbekende herkomst van spergula, de complete afwezigheid van middeleeuwse attestaties [schriftelijke bronnen] en de onwaarschijnlijke klankovergang van spergula naar het Middelnederlandse sporie of Vroegnieuwnederlandse speurie maken deze etymologie ongeloofwaardig.'

Wending

En dan komt er een interessante wending: 'waarschijnlijk is het omgekeerde het geval, zoals de plantkundige Dodonaeus reeds in 1554 aangaf (zie hierboven): Neolatijn spergula is gebaseerd op de Nederlandse benaming. Het betreft hier dus een Germaans woord' en dan volgt er een hele reeks bewijsplaatsen uit het Nederlands en omringende talen, die aannemelijk maakt dat het woord aan het Nederlands ontleend is of aan de Neolatijnse vorm, want alle vindplaatsen zijn jonger dan de Nederlandse.

Rode schijnspurrie uit het Stoepplantjeskleurboek

Dat is nog steeds geen verklaring voor het Nederlandse woord. Mogelijk gaat die terug op spoor in de betekenis van 'puntig uitsteeksel' (zoals de sporen van een ruiter of een haan), 'omdat de smalle, kleine blaadjes, die stersgewijs om de stengel zijn gegroepeerd, doen denken aan veelpuntige spoorraadjes' (J. Britten & R. Holland: A dictionary of English plant‑names, 1886, blz. 449, geciteerd in het Etymologisch Woordenboek). Nogmaals het woordenboek: 'de uitgang ‑ie, die de umlaut van Middelnederlands sporie naar Vroegnieuwnederlands speurie veroorzaakte, heeft hier mogelijk een collectieve betekenis.'

  1. Deconinck vermeldt in zijn Plantennamen nader toegelicht (Kortrijk, 2019) dat Matthias de Lobel (Lobelius, 1538‑1616) in 1576 de naam Saginae Spergula gebruikte, en dat die tweede naam de geslachtsnaam geworden is. Dat laatste is natuurlijk een open deur, en het verklaart niets. Wel is de naam Sagina opvallend, want dat is tegenwoordig de naam voor vetmuur, en de kransen blaadjes daarvan hebben wel iets weg van die van spurrie. Daarnaast vermeldt hij dat het Latijnse woord spergula mogelijk afgeleid is van aspergillum, 'wijwaterkwast,' juist vanwege die blaadjes in kransen.

Het aardige is dat de meeste verklaringen beginnen met de verwijzing naar het Latijnse werkwoord spargre, dat in de basis 'strooien' of 'verspreiden' betekent, maar niet verklaart wat dat met spurrie als plant te maken heeft. Nu eindigen we met een wijwaterkwast, en die is inderdaad bedoeld om iets te verspreiden, maar waarom de plant dan niet gewoon Aspergillum heet, blijft duister.

De degelijke beschouwing uit het Etymologisch Woordenboek lijkt me nog het meeste licht te werpen op de namen spurrie en Spergula, ook al erkennen Philippa en de haren meteen dat de etymologie daarvan grotendeels in nevelen gehuld blijft.

Rode schijnspurrie

Tekst: Wim Voortman, Hortus Botanicus Leiden
Foto's: KU Leuven
Tekeningen: Ina Versteeg; Nathalie Tirion