Rottumeroog

Een gat in ons natuurgeheugen

Vogelbescherming Nederland
22-FEB-2023 - Waarom weten de meesten van ons niks over de natuur van vóór onze jongste jaren? Dat verschijnsel wordt shifting baseline syndrome genoemd. Voormalig hoofd Bescherming van Vogelbescherming Marc Argeloo promoveerde op het thema en schreef er een boek over.

Het boek dat Marc Argeloo schreef heet: Natuuramnesie. Hoe we vergeten zijn hoe de natuur er vroeger uitzag. Het shifting baseline syndrome speelt een belangrijk rol. In dit interview vertelt Marc er meer over.

Wat is het shifting baseline syndrome?

“Het shifting baseline syndrome laat zien hoe slecht de mens in staat is om natuurervaringen en -herinneringen van generatie op generatie door te geven. We ervaren het natuurbeeld uit onze kindertijd als de norm, zo is het en zo was het, en hebben zo goed als geen idee over hoe de natuur er voor die tijd uitzag."

"Wie weet nog dat er zoutmoerassen waren op de Waddeneilanden? Zoals de Boschplaat op Terschelling, maar dan ruim 200.000 hectare? De dunbekwulp, een prachtige soort met een dunne, lange, naar beneden gebogen snavel, is in 1947 voor het laatst in Nederland gezien. Deze wulp was gebonden aan zoutmoerassen en is door leefgebiedvernietiging uitgestorven. Je hoort er nooit wat over! Of wist je dat er riffen van twee, drie meter hoog waren in de Waddenzee? Wist je dat er grijze walvissen in de Waddenzee hebben geleefd? Als je deze kennis ‘vergeet’ zijn beschermingsdoelen ook minder ambitieus."

"Zelfs wetenschappers neigen naar het nemen van de situatie van de natuur – of soorten die daar in voorkomen – bij de start van hun carrière als een soort nulpunt, de natuurlijke referentie. Ze nemen historische informatie daarover niet in beschouwing.”

Is die neiging bij wetenschappers nog steeds zo of is er inmiddels meer bewustzijn?

“Dat is nog steeds zo. Het inzicht in hoe de natuur er (veel) vroeger uitzag blijft heel beperkt. Al is er wel iets aan het veranderen en komt er meer aandacht voor natuurhistorie, ook onder wetenschappers.”

In zoutmoerassen, zoals deze kwelder op Schiermonnikoog, leefde vroeger de dunbekwulp

Hoe kwam je op het idee om erover te schrijven?

“Ik stuitte op dit verschijnsel toen ik in 1990, onder andere met steun van BirdLife International, startte met onderzoek naar en bescherming van het hamerhoen op Sulawesi, Indonesië. De lage aantallen van deze bijzondere vogelsoort die ik in het regenwoud waarnam werden als ‘normaal’ beschouwd. Toen ik oudere inwoners ging interviewen en oude locaties waar de vogels ooit voorkwamen ging bezoeken, bleek dat er vroeger veel meer hadden gezeten. Dat beeld, van het rijke voorkomen van de bekendste diersoort van Sulawesi, was bij de jongere inwoners onbekend. Afgelopen juli was ik op Sulawesi en heb toen veel kinderen van rond de tien jaar gevraagd naar de maleo, zoals het hamerhoen in Indonesië heet. Ze hadden werkelijk geen idee waar ik het over had. Alsof de grutto uit óns bewustzijn verdwijnt. Sinds de start van mijn werk op Sulawesi ben ik steeds meer in ‘natuurhistorie’ geïnteresseerd geraakt.”

“Eén van de dingen die ik later heb uitgezocht is het formaat van baarzen door de jaren heen. Als kind kwam mijn belangstelling voor de natuur tot uiting via een hengel. Ik ontwikkelde een belangstelling voor het vissen op baars en het was mijn droom een grote baars aan de haak te slaan. Regelmatig ving ik baarzen van 30 centimeter lang, en ik denk dat de langste die ik gevangen heb 42 centimeter was. Na een tijdje leken de grote baarzen op mijn vaste stek echter op. Hadden oudere baarsvissers uit de omgeving waar ik was opgegroeid die ervaring ook? Ik sprak met twee oudere heren, allebei Arie geheten. Zij bevestigden mijn vermoeden dat de gemiddelde lengte van baarzen is afgenomen. Rond 1970 werden er regelmatig baarzen van 30, 40 centimeter gevangen, volgens de Aries ‘is een grote baars tegenwoordig een vissie van 16 centimeter’ en zijn de grote baarzen op.”

“Deze ervaring staat niet op zichzelf. Ook het aantal en het formaat van andere bejaagde en beviste soorten zoals tonijn en makreel is drastisch teruggelopen. Maar omdat achteruitgang van de aantallen en het formaat van soorten meestal langzaam verloopt, zijn mensen zich er niet van bewust. Vissen wáren vroeger groter en zwaarder en met meer, het is geen Visserslatijn of opschepperij als oudere mensen vertellen over de grote vissen die ze vroeger vingen.”

Er ontbreekt dus een collectief natuurhistorisch bewustzijn. Waarom eigenlijk? We hebben toch wel iets van een cultuurhistorisch bewustzijn? Heeft het te maken met het ontbreken van gegevens, of een lacune in het onderzoek en onderwijs? Iets anders?

“Ik heb daar vaak over nagedacht, waarom we dat besef niet hebben. Ik denk dat het te maken heeft met dat het ons, als mens, in ons dagelijkse leven niet raakt. Een vogelsoort hier of een zoogdiersoort daar die verdwijnt, vinden we voor even erg, maar daarna keren we terug naar de orde van de dag. Dat is anders met iets dat ons direct en heftig raakt, zoals een ziekte, of een overstroming. Dan is er een urgentiegevoel en kom je in actie.”

“Het ontbreekt aan een eenduidig en realistisch beeld van hoe natuur over korte en met name lange tijdschalen onder menselijke invloed is veranderd. Dat komt doordat er niet of nauwelijks overdracht van natuurkennis is tussen mensen en generaties, of door het onderwijs en de media bijvoorbeeld. De sluipende veranderingen in de natuur staan het ontstaan van een collectief natuurhistorisch besef in de weg. Daarom is er van urgentiebesef zo goed als geen sprake.”

Toch is het wel belangrijk, om een historisch besef te hebben van de natuur. Dat zal het gevoel van urgentie voor de bescherming van natuur en vogels vergroten lijkt me. Hoe zou het kunnen veranderen denk je? Wat zou daarvoor nodig zijn?

“Het zou mooi zijn als ecologie en geschiedenis een huwelijk aangaan, en dat er daardoor op termijn een collectief natuurhistorisch besef komt. Er moet een historische laag worden toegevoegd aan de kennis van de natuur die we al hebben. Andere disciplines van wetenschap kunnen helpen de kennis te vergroten, zoals archeologie. Belangrijk is dat het bewustzijn van mensen wordt vergroot; musea, media, opleidingen moeten meer aandacht besteden aan de rol van natuurlijk erfgoed. Zodat er net als bij cultuurhistorie, ook een basale vorm van kennis ontstaat over natuurhistorie.”

En welke rol zou Vogelbescherming, en natuurorganisaties in het algemeen, hebben bij het vergroten van kennis over natuurhistorie?

“Ik denk dat het belangrijk is dat Vogelbescherming, net als andere natuurorganisaties, eerst intern het besef laat ontstaan dat er natuurhistorie is vóór 1950 of 1500. BirdLife en Vogelbescherming moeten zich meer gaan verdiepen in wat er voor die tijd is gebeurd. De impact van uitstervingen door menselijk toedoen over een paar duizend jaar is zo groot: dat bewustzijn kan helpen om de boodschap van urgentie te vergroten.”

We kunnen ons nu niet meer voorstellen hoeveel grutto's er waren toen onze ouders en grootouders jong waren

Mensen van twintig of dertig jaar weten vaak niet eens meer wat een veldleeuwerik is. Maar mensen van boven de zestig betreuren dat ze nooit meer een veldleeuwerik zien terwijl ze in hun jeugd bij wijze van spreken om de oren vlogen. Is dat erg? Zou je niet kunnen zeggen dat soorten komen en gaan; elke generatie heeft zijn eigen natuurlijke omgeving, dat is nou eenmaal evolutie? Of ligt het anders?

“Zeker, soorten komen en gaan. Maar de oorzaak van uitsterven is sterk veranderd. Zo goed als alle vogelsoorten die de afgelopen paar duizend jaar zijn verdwenen, voorgoed, zijn dat door menselijke invloed. Met name archeologisch onderzoek heeft recent laten zien dat er de afgelopen paar duizend jaar minstens 2000 vogelsoorten zijn uitgestorven. Voor een belangrijk deel waren dat eilandsoorten die niet konden vliegen, zoals rallen en hoenders, en daardoor makkelijk waren te vangen.”

“Het waren vaak de grote soorten die als eerste verdwenen. Bijvoorbeeld Sylviornis neocaledoniae, een tot 34 kilo zware hoenderachtige van Nieuw-Caledonië, 2000 kilometer uit de oostkust van Australië. Deze vogel stierf snel uit na de komst van de eerste bewoners aldaar, zo’n 3000 jaar geleden.”

“Moa’s, grote loopvogels, leefden tot recent in Nieuw-Zeeland. Er zijn negen soorten bekend, alle uitgestorven. Ze kwamen in elk soort leefgebied voor, van zeeniveau tot in de hoge bergen. Tussen 1200 en 1400 verdwenen ze in rap tempo, door jacht. Daarna volgde Haasts arend, een reusachtige roofvogel met een spanwijdte van 2,6 meter, die op moa’s jaagde. Met het verdwijnen van de moa’s legde ook Haasts arend het loodje. Zonder die jacht en de leefgebiedvernietiging waren deze tien reusachtige soorten er nog geweest."

“Bijzonder is, dat BirdLife International alleen naar het voorkomen van vogelsoorten kijkt vanaf 1500. Wat er daarvoor is gebeurd, telt ogenschijnlijk niet mee. Terwijl er voor die tijd veel meer soorten zijn uitgestorven dan daarna, met telkens dezelfde reden: jacht, leefgebiedvernietiging en de komst van concurrerende, gebiedsvreemde soorten. Ik begrijp niet dat dat beeld niet is bijgesteld."

Dat vind ik moeilijk te begrijpen. Bedoel je dat er voor 1500 meer soorten  zijn uitgestorven dan daarna? Gevoelsmatig zou ik zeggen dat het proces van uitsterven de laatste 150 jaar juist sneller is gegaan, doordat er veel meer mensen bij zijn gekomen, de ontbossing schrikbarende vormen heeft aangenomen, de oceanen overbevist en vervuild zijn met plastic en ga zo maar door.

“De dinosauriërs zijn uitgestorven door een asteroïde. Maar alle uitstervingen, op één na, van de laatste paar duizend jaar zijn door mensen veroorzaakt. Eerst op oceanische eilanden: naïeve, vaak grote vogels die nog nooit mensen hadden gezien waren een makkelijke prooi voor de eerste bewoners van die eilanden. Later bezochten zeevaarders, voornamelijk uit Europa, die afgelegen eilanden, introduceerden daar ‘gebiedsvreemde’ soorten en gingen ook jagen, met nieuwe uitstervingen tot gevolg. Ongeveer 90 procent van het uitsterven van vogelsoorten vond plaats op eilanden, door menselijk toedoen! En dit proces is helaas nog steeds niet gestopt.”

“De laatste 150 jaar is het proces van uitsterven versneld, nu voornamelijk op continenten. Het principe is hetzelfde: overexploitatie door jacht en visserij. Maar de ‘vereilandisering’ van leefgebieden van soorten verergert het probleem. De versnippering van gebieden, die razendsnel gaat, zorgt ervoor dat de achteruitgang van soorten versnelt. In Nederland lossen we dat op met ecoducten. Prachtig natuurlijk, maar er moeten echte, grote verbindingen komen. Hef de eilanden op!”

Voor de dwergstern is steeds minder leefgebied in Nederland

Kun je een paar voorbeelden noemen van vogelsoorten die ons in Nederland zijn ontvallen?

“Als je met een meer historische blik naar vogels en hun verspreiding kijkt, dan valt op dat het verdwijnen van specialisten als dunbekwulp – aan zoute leefgebieden gebonden – en reuzenalk, een grote niet-vliegende alkachtige – gecamoufleerd wordt door een uitbreiding van soorten die het mondiaal goed doen. Dat zijn de generalisten zoals grote zilverreiger en zeearend. Het is geweldig dat die soorten nu ook, of weer, in Nederland voorkomen. Tegelijkertijd is dat ook paradoxaal. Het zijn soorten die ogenschijnlijk het vermogen hebben om in een versnipperd en versplinterd landschap als dat van Nederland iets van hun gading te vinden, terwijl specialisten het loodje leggen.”

Je krijgt als land dus de soorten die je ‘verdient’. Kun je meer voorbeelden noemen?

“Ganzen bijvoorbeeld doen het in Nederland heel goed door het overvloedig aanwezige eiwitrijke gras. Generalisten kennen vaak een continentale verspreiding, daar gaat het over het algemeen goed mee. Terwijl specialistische soorten als de grutto, scholekster, dwergstern en strandplevier hun leefgebied zien verdwijnen. De dwergstern die zijn kroost probeert groot te krijgen in een nestje op een onbeschermd strand, waar mensen hun hond uitlaten en aan andere recreatieve behoeften voldoen, kansloos.”

Tekst: Nadja Jansma, Vogelbescherming Nederland
Foto's: Mark Zekhuis, Saxifraga (leadfoto: Rottumeroog); Hans Boll, Saxifraga; Marc Scheurkogel, Vogelbescherming Nederland; Luc Hoogenstein, Saxifraga