Heikikker

Standaardisatie van eDNA-onderzoek helpt vergunningverlening

RAVON
1-SEP-2025 - Met een watermonster of een paar keutels achterhalen welke dieren ergens leven: dat kan met eDNA. Dankzij nieuwe, gestandaardiseerde protocollen is deze methode nu ook betrouwbaar in te zetten bij verschillende soorten voor vergunningverlening.

Het vaststellen van de aan- of afwezigheid van soorten is cruciaal bij vergunningverlening en soortbescherming. Tot nu toe gebeurde dit vooral met traditionele methoden zoals schepnetten, fuiken en inloopvallen. Voor deze technieken bestaan protocollen die aangeven hoeveel inspanning minimaal nodig is om de aanwezigheid van een soort betrouwbaar aan te tonen of uit te sluiten. Sinds 2011 wint een nieuwe methode terrein: environmental DNA (eDNA). Hierbij worden soorten opgespoord via DNA-sporen die ze in hun omgeving achterlaten. Het levert vaak hogere trefkansen op, vraagt minder tijd en dieren hoeven niet gevangen of verstoord te worden.

Bundeling van kennis

In het afgelopen decennium zijn er veel studies uitgevoerd naar het toepassen van eDNA voor verschillende soorten en naar de benodigde monsterinspanning. Een samenhangend overzicht ontbrak echter, waardoor het voor vergunningverlening moeilijk te beoordelen was of met de inzet van eDNA voldoende inspanning geleverd was om betrouwbaar soorten te kunnen aantonen of uitsluiten. Daarom heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) gevraagd om bestaande kennis en praktijkervaring met eDNA te bundelen en evalueren, en protocollen op te stellen. Dit is uitgevoerd door RAVON, samen met TAUW, Datura, Stichting ANEMOON, Zoogdiervereniging en de eDNA-werkgroep van Netwerk Groene Bureaus. Er zijn officiële, breedgedragen eDNA-inventarisatieprotocollen opgesteld voor vier soorten die vaak een rol spelen bij vergunningstrajecten: grote modderkruiper, kamsalamander, heikikker en noordse woelmuis. Voor de platte schijfhoren is de methode veelbelovend, maar is aanvullend onderzoek nodig naar trefkansen in verschillende habitats en seizoenen.

De noordse woelmuis is zeer betrouwbaar en kostenefficiënt te inventariseren door te zoeken naar keutelhoopjes die ze achterlaten. Via de eDNA-techniek kunnen deze dan onderscheiden worden van veldmuis- en aardmuiskeutels

eDNA-inventarisatieprotocollen

De protocollen geven per soort praktische richtlijnen voor bemonstering, zoals hoeveel eDNA-monsters per gebied nodig zijn, in welke periode betrouwbaar bemonsterd kan worden en in welke habitats de methode toepasbaar is. Ook beschrijven de protocollen hoe monsters genomen moeten worden en aan welke kwaliteitscriteria laboratoria en analyses moeten voldoen, met verwijzingen naar relevante richtlijnen.

Betekenis voor de praktijk

De eDNA-protocollen

Met de nieuwe protocollen is vastgelegd wat er nodig is om de aan- of afwezigheid van de soorten met voldoende zekerheid vast te stellen. Daarmee krijgt de eDNA-methode een volwaardige plaats binnen de vergunningverlening. De verwachting is dat de komende jaren voor meer soorten soortgelijke protocollen kunnen worden opgesteld.

Meer informatie

Tekst: Jelger Herder, RAVON
Beeld: Jelger Herder, DigitalNature (leadfoto: heikikker)