Zuidelijke boomsprinkhaan

Meeliften met toeristen

6-SEP-2012 - Zomervakantie is gedaan. Ondanks de kwakkelzomer kende ook dit jaar de noord-zuid-stroom aan toeristen haar klassieke hoogtepunten en waren nieuwsberichten over ‘zwarte dagen’ op Franse snelwegen niet uit de lucht. We staan er niet meteen bij stil, maar voor heel wat insecten en zelfs planten is meeliften de manier bij uitstek om, onbedoeld, zich over grote afstand te verspreiden.

Bericht uitgegeven door Natuurpunt Educatie [land] op [publicatiedatum]

De zomervakantie is gedaan. Ondanks de kwakkelzomer kende ook dit jaar de noord-zuid-stroom aan toeristen haar klassieke hoogtepunten en waren nieuwsberichten over ‘zwarte dagen’ op Franse snelwegen niet uit de lucht. We staan er niet meteen bij stil, maar voor heel wat insecten en zelfs planten is meeliften de manier bij uitstek om zich, onbedoeld, over grote afstand te verspreiden.

De voorbije jaren zijn tal van zuidelijke insecten opgedoken in de Benelux. Meestal gaat het dan om soorten die zich goed kunnen verbreiden, zoals langvleugelige sprinkhanen of goede vliegers zoals libellen. In dat rijtje is de Zuidelijke boomsprinkhaan de vreemde eend in de bijt. Het mag dan wel een zuidelijke soort zijn, mobiel is hij allerminst. Net zoals bij de inheemse Struiksprinkhaan zijn zijn vleugels amper ontwikkeld, waardoor de Zuidelijke boomsprinkhaan niet kan vliegen. Toch is hij erin geslaagd Vlaanderen en Nederland te koloniseren. Dat komt omdat dit beestje zich gemakkelijk laat meevoeren met allerlei transport, voornamelijk autoverkeer. De eerste Belgische waarneming (in 1995) gebeurde overigens op de parking langs een autosnelweg in Namen. Daarna werden populaties aangetroffen in de stadscentra van Brussel, Gent, Oostende en tenslotte ook in Antwerpen. In Turnhout gebeurde dan weer een vondst op een camping. Nog steeds vind je Zuidelijke boomsprinkhanen veel meer in stadscentra dan in afgelegen natuurgebieden. In Nederland is dat niet anders.

Zuidelijke boomsprinkhaan (Foto: Pieter Cox)

In hartje Amsterdam hebben ze er sinds enkele jaren een zuiderse attractie bij: een populatie Kraakcicades (Cicada orni). Dat zijn enkele centimeters grote insecten die iedereen wel kent uit Zuid-Europa waar ze op warme momenten hun schelle, snerpende zang laten horen. Ongetwijfeld zijn de beesten via transport hier geraakt, hetzij via toeristen, hetzij via de invoer van mediterrane planten. Het is opmerkelijk dat de populatie in centrum Amsterdam standhoudt: het illustreert nogmaals dat stadscentra hitte-eilanden zijn. Zo'n Amsterdams straatbeeld met cicadegezang op de achtergrond: het doet surreëel aan.

Nog een tekenend voorbeeld van meeliftende beestjes vinden we bij het exotische Veelkleurige Aziatische lieveheersbeestje (Harmonia axyridis). Die soort mag dan wel vanuit China zijn ingevoerd in Vlaanderen, via transport over (snel)wegen blijkt het zich vanuit ons land in ijltempo te verspreiden over West-Europa. De evolutie van het voorkomen van de Aziaat in Frankrijk is sprekend: merk op dat vanaf 2007 de zogenaamde ‘Autoroute du Soleil’ ook voor het Veelkleurig Aziatisch lieveheersbeestje de uitgelezen snelweg naar het Zuiden is.
En het ziet ernaar uit dat het mediterrane Rozemarijngoudhaantje precies de omgekeerde beweging maakt, zoals je in dit natuurbericht kan lezen.

Verspreiding van het Aziatisch lieveheersbeestje in Frankrijk 2006-2007 (Figuur: Observatoire permanent pour le suivi  de la coccinelle asiatique en France)
Het merendeel van dergelijke transporten gebeurt onbewust. Vaak hebben de toeristen niet eens door dat er ongenode verstekelingen aan boord zijn. Een enkele keer komt het dierentransport per toeval aan het licht, als je kelder plots een schorpioen blijkt te huisvesten of als een Resedawitje in je tuin verschijnt dat bij nader inzien als pop op je fiets meereisde.
Dat gaat nog over enkelingen die meereizen, maar vooral buiten Europa kan dit meereizen niet zonder (ecologisch) gevaar zijn. Vooral kleine, exotische eilanden waarop heel wat endemische soorten voorkomen, zijn bijzonder kwetsbaar voor de invoer van uitheemse soorten door toeristen. Een mooi voorbeeld zijn de Galapagos-eilanden, waarvan elk eiland zijn eigen, aparte fauna herbergt. Door het geweldig toegenomen ecotoerisme is het bootverkeer tussen de eilanden (en het vasteland) sterk gestegen. Intussen is gebleken dat op zo’n toeristenboot honderden insecten meeliften, temeer omdat die boten sterk verlicht zijn en dus nog extra insecten aantrekken die dan meeliften (naast de mieren etc. die toevallig al aan boord gekropen zijn). Wetenschappers berekenden dat op jaarbasis meer dan 100 000 insecten per boot meeliften.

Dat ook planten meeliften met toeristen lijkt op het eerste zicht onwaarschijnlijk of hooguit een marginaal fenomeen. Maar in feite gebeurt dat ook op grote schaal. Zo blijkt uit een onderzoek van Noorse wetenschappers. Zij onderzochten de schoenen van 259 toeristen die in de zomer van 2008 Spitsbergen bezochten. In totaal troffen ze op die schoenen 1019 zaden aan (bijna 4 zaden per reiziger). De meeste plantenzaden behoorden tot plantensoorten die niet op Spitsbergen voorkomen. Dit illustreert het enorme invasieve potentieel van planten.
Begin dit jaar werd een gelijkaardige studie gepubliceerd over de invoer van zaden in Antarctica, zo lezen we op de website van National Geographic

Probeer alvast te vermijden dat je bewust levende beestjes, zaden van planten, etc. mee van op reis naar huis brengt !

Tekst: Wim Veraghtert, Natuurpunt Educatie