Potval op Reijerscamp, met Carabus problematicus

Loopkevers in natuurontwikkelingsterrein indiceren belang van pionierstadia

EIS Kenniscentrum Insecten, Stichting Faunistisch Onderzoek Carabidae
2-MEI-2016 - In 2003 werd het voormalige landbouwgebied De Reijerscamp een natuurontwikkelingsgebied. In de periode 2006-2014 werden de loopkevers van het gebied bemonsterd. Hieruit kwam vooral naar voren dat tijdelijke, open pioniersituaties van groot belang zijn voor zeldzame soorten.

Harpalus luteicornisAmara eurynotaDe Reijerscamp is een Veluwse landbouwenclave bij Wolfheze, tussen de A12 en de spoorlijn Arnhem-Utrecht. In 2003 is hier begonnen met natuurontwikkeling door nieuw bos aan te planten en plaatselijk voedselrijke grond af te graven. Op de afgegraven delen bleef een relatief groot deel zand, maar plaatselijk werd heideplagsel gedeponeerd.

In de periode 2006-2014 is de ontwikkeling van de loopkeverfauna onderzocht. Een belangrijke vraag was hoe de successie van soorten zou lopen en of de ingrepen van afgravingen en het uitleggen van heideplagsel de successie naar heidesoorten zou versnellen.

In totaal werden maar liefst 133 soorten aangetroffen. De loopkeverfauna scoort goed qua soorten van schrale zandige biotopen, maar heeft ook nog sterk de kenmerken van ruderale en cultuurlijke biotopen in zich. Het terrein blijkt dus een heel rijke ‘eigen’ fauna te hebben ontwikkeld, met opvallende, zeldzame soorten, waaronder liefst eenentwintig Amara-, acht Calathus- en vijftien Harpalus-soorten. Met name Amara eurynota, Amara kulti, Amara lucida, Calosoma inquisitor, Harpalus attenuatus, Harpalus luteicornis, Harpalus signaticornis, Harpalus solitaris en Zabrus tenebrioides zijn noemenswaardig. Dit zijn niet allemaal soorten van een heide of heischraal gebied, maar zeldzame soorten die juist bij het zandige, ruderale pionierskarakter horen.

Zabrus tenebrioides

De pionierstadia die langzamerhand verdwijnen zijn eigenlijk interessanter voor loopkevers dan een ontwikkelde heide, omdat die voor een set aan zeldzame tot zeer zeldzame soorten een leefgebied bieden. Het gaat om pioniersoorten die telkens in het landschap nieuwe open, zandige leefmilieus moeten vinden, en daardoor bijzonder zijn en in belangrijke mate bijdragen aan de landelijke diversiteit. Versnelde successie naar heide en heischraal grasland lijkt dus voor de loopkeverfauna eigenlijk niet gewenst. Er werden overigens tot nu toe geen grote verschillen gevonden tussen terreindelen met en zonder uitgelegd heideplagsel.

De relatief korte ontwikkelingstijd van de Reijerscamp heeft dus nog niet geleid tot een kenmerkende loopkevergemeenschap van heide of schraalland. Er zijn al wel heidesoorten, zoals Harpalus smaragdinus, H. solitaris en Olisthopus rotundatus die zich in laag aantal gevestigd hebben op met name de afgravingen. Een aantal kenmerkende stenotope, maar slecht verbreidende soorten, zoals Carabus arvensis, Cymindis-soorten of Poecilus lepidus, evenals enkele goed verbreidende soorten van heideterreinen hebben de Reijerscamp nog niet weten te bereiken.

De ‘echte’ heideloopkevers komen wel in de directe omgeving voor, op de taluds van de spoorweg direct ten zuiden van het terrein en in het aansluitende Planken Wambuis. Vervolgonderzoek moet uitwijzen of ze de Reijerscamp kunnen bereiken of dat dit gebied een eigen, afwijkend karakter zal behouden.

Tekst: Hans Turin, Stichting Faunistisch Onderzoek Carabidae & EIS Kenniscentrum Insecten
Foto’s: Hans Turin en Jinze Noordijk (leadfoto: voormalige landbouwenclave Reijerscamp); Ortwin Bleich