Hazelmuis met zender

Mysterieuze Hazelmuis geeft geheimen prijs

Zoogdierenwerkgroep van Natuurpunt
12-AUG-2016 - Uit onderzoek in de Voerstreek blijkt dat Hazelmuizen ook in het voorjaar laag in de begroeiing leven. Het beheer van het leefgebied van Hazelmuizen moet eigenlijk worden aangepast aan die nieuwe inzichten: het lage struweel niet maaien, kappen of snoeien tussen mei en november.

Veel aannames over de leefwijze van de Hazelmuis zijn gebaseerd op Brits onderzoek uit de jaren negentig. Recent onderzoek uit binnen- en buitenland weerlegt heel wat van die aannames. Zo weten we ondertussen dat Hazelmuizen veel bredere barrières, zoals wegen, kunnen oversteken dan eerst gedacht en dat ze dit soms dagelijks doen; dat ze vlak na de winterslaap in mei al met de voortplanting beginnen en soms tot drie worpen per jaar krijgen.

Eén van de Britse aannames is de stelling dat Hazelmuizen in het voorjaar en de vroege zomer hoog in de bomen leven en pas in het najaar afzakken naar lagere struwelen waar dan veel vruchten te vinden zijn. Hoog in de Britse bomen voedden ze zich ’s nachts met onder andere bloesems en de vele insecten die op bijvoorbeeld eik en esdoorn zitten, en sliepen ze overdag in boomholtes en verlaten eekhoorn- en vogelnesten.

Maar is dat wel overal zo? Hazelmuizen voeden zich in het voorjaar en de vroege zomer hoofdzakelijk met bloesems, bloem- en bladknoppen, jonge blaadjes en insecten (vooral rupsen en bladluizen). Dit voedsel is echter even goed in het lage struikgewas te vinden, denk bijvoorbeeld aan sleedoorn-, meidoorn- en braamstruwelen. Het zou vreemd zijn dat Hazelmuizen dan enkel maar hoog in de bomen zouden huizen, waar ze bovendien veel kwetsbaarder zijn voor predatie dan in het dichter bebladerde en doornige struikgewas. Dit zal in sommige gebieden misschien wel zo zijn, maar waarschijnlijk is het eerder de uitzondering dan de regel.

Om te weten te komen op welke plaatsen de Hazelmuizen de dag doorbrengen in onze contreien, kregen in Voeren zes hazelmuiswijfjes (waarvan verschillende zogend) op 11 juni voor één dag een zender om. Al deze dieren bleken zonder uitzondering te slapen in zeer dicht braam- en/of bosrankstruweel van ruwweg een meter hoog. Twee andere hazelmuiswijfjes die voor een langere periode een zender droegen, verhuisden in juni eveneens van hun eerdere nestlocaties (in holle takken, nestbuizen en -kasten, vogel- en eekhoornnesten en met klimop begroeide bomen) naar het dichte lage struweel.

Tot voor kort gingen we ervan uit dat Hazelmuizen pas vanaf de late zomer vrije nesten bouwen in de lagere struwelen. Eerdere zoektochten in het voorjaar en de zomer leverden namelijk bijna niets op, terwijl vanaf half augustus het aantal gevonden nesten toeneemt om een piek te bereiken in oktober. Deze najaarsnesten liggen meestal vlak onder het bladerdek en zijn dus vrij gemakkelijk te vinden. Het zeer snel groeiende struweel vroeg in het jaar kan de reden zijn waarom de nesten dan dieper liggen en hierdoor veel moeilijker te vinden zijn, hoewel ze er wel degelijk zijn.

Hazelmuizen maken in het voorjaar vaak gebruik van nestkasten en nestbuizen, maar ze gebruiken daarnaast ook natuurlijke holtes. In juni verlaten ze deze plekken, om er vanaf augustus, als de populatiedichtheden hoger worden, langzaamaan terug te keren. Zo zaten er dit jaar langs het spoor in Voeren op 13 mei 27 hazelmuizen in de nestkasten en nestbuizen, op 27 mei 16 en op 10 juni nog maar 4. Dit is een fenomeen dat ook in andere landen optreedt, en toegeschreven wordt aan klimatologische omstandigheden (het wordt te warm in de nestkasten en nestbuizen in de zomer). Deze verhuizing valt echter ook mooi samen met het dichter worden van de lage kruid- en struikvegetatie, dus mogelijk gaat de voorkeur van Hazelmuizen uit naar vrije nesten in voldoende dicht struweel en gebruiken ze de natuurlijke en artificiële holtes enkel bij gebrek hieraan en bij lage dichtheden van concurrenten zoals Grote bosmuizen.

Hazelmuis in winterkoningnest

Deze bevindingen hebben grote gevolgen voor de bescherming van de zeldzame soort. Tot nu toe werd aangeraden om het maaien en snoeien van lage struwelen vooral te vermijden in de periode augustus tot november. Maar nu blijkt dat dit al vanaf mei nodig is. Recent brachten de onderzoekers samen met Duitse hazelmuisexperts een bezoek aan Duitse hazelmuisgebieden. Ook daar heeft men vanaf mei nesten in het lage struweel en vindt men het niet meer dan normaal dat het struweel in hazelmuisgebieden vanaf mei tot november niet beheerd wordt.

Langs het spoor in Voeren heeft de spoorwegbeheerder spijtig genoeg de omgekeerde beweging gemaakt. Daar waar de randzone met laag braam- en bosrankstruweel de afgelopen tien jaar enkel in de winter gemaaid werd en dan nog niet elk jaar, maait men sinds vorig jaar net wel in de periode mei-november om de seinen goed zichtbaar te houden. Vorig jaar gebeurde dit eind september, dit jaar eind juni. Bovendien werd de volledige randzone weggemaaid, wat zeker niet nodig was voor de zichtbaarheid van de seinen. Volwassen hazelmuizen kunnen nog wel ontsnappen aan de bosmaaier, maar hulpeloze jongen zijn ten dode opgeschreven. Ook nesten van vogels worden hierbij vaak weggemaaid, waaronder dit jaar minstens één geelgorsnest.

Door het extreem slechte weer wogen de Hazelmuizen dit voorjaar opvallend minder dan de vorige jaren, begonnen ze later aan de voortplanting en namen ze hier in tegenstelling tot de vorige jaren niet allemaal aan deel. Vermoedelijk redden heel wat jongen het niet door de hevige regenbuien en voortdurend hoge relatieve luchtvochtigheid. De combinatie van het natte weer en een maaibeurt in juni is een extra zware klap voor de kwetsbare Voerense hazelmuispopulatie. Om dit in de toekomst te vermijden, is een aanpassing van de beheermaatregelen zeer belangrijk, evenals opname ervan in het in opmaak zijnde soortbeschermingsprogramma voor de Hazelmuis.

Doorweekt kraamnest, gefotografeerd nadat de moeder na een hevige regenbui haar drie jongen verhuisde

Dit onderzoek werd mede mogelijk gemaakt door ARK Natuurontwikkeling en de Nationale Postcode Loterij.

Tekst: Goedele Verbeylen en Rian Pulles, beiden Zoogdierenwerkgroep Natuurpunt & Lucía Manzanares, Universiteit Antwerpen
Foto’s: Goedele Verbeylen; Lucía Manzanares