Laagdrempelige methode voor het meten van de insectendichtheid

EIS Kenniscentrum Insecten, Louis Bolk Instituut, Naturalis Biodiversity Center, Water, Land en Dijken
3-JUN-2020 - De insectenbiomassa die beschikbaar is in weilanden is van vitaal belang voor de overleving van weidevogelkuikens. In het project ‘Vitale weidevogelstand’ (2017-2020) is er geëxperimenteerd met een laagdrempelige methode om de insectendichtheid te meten. Met behulp van vrijwilligers in combinatie met automatische en online-beschikbare analysesoftware.

De plakvalmethode

Vrijwilliger plaatst een plakval

Een groep vrijwilligers hielp mee met het plaatsen van gele plakvallen in verschillende graslandpercelen. De vallen bleven enkele dagen in het veld staan om lokaal actieve insecten te vangen. Door de lage positie van de vallen bemonsteren ze precies de insecten die jonge weidevogels eten, namelijk die soorten die laag boven de grond vliegen en degene die opspringen vanaf de bodem. Door plakvallen te gebruiken op verschillende plekken tijdens precies dezelfde periode, kan er een vergelijking gemaakt worden van de insectenstand.

Beheerpakketten van graslanden

De plakvallen stonden in percelen van melk- en vleesveehouders in de Zeevang in Noord-Holland. Zij zijn aangesloten bij het agrarisch collectief Water, Land en Dijken (WLD), en doen mee aan het agrarische natuurbeheer. Verschillende beheerpakketten zijn drie jaar lang bemonsterd. Els Wennekers (WLD): “Sommige percelen worden bijvoorbeeld niet gemaaid vóór 15 juni. Ook zijn er percelen waar alleen vaste mest gebruikt wordt en meer kruiden staan. Onze weidevogelvrijwilligers helpen mee bij het tellen en beschermen van nesten.” Binnen het project hielpen de weidevogelvrijwilligers mee met plaatsen, verwijderen en fotograferen van de plakvallen. “Daarbij werden zij bewust van het feit dat insecten een heel belangrijke voedselbron zijn voor weidevogelkuikens.”

Automatische analyse

Plakvallen in het veld

Ons doel was om een laagdrempelige methode te ontwikkelen waarmee in korte tijd veel data gegenereerd kan worden en waarbij de computer de gegevens kon verwerken. Hiervoor is een computerprogramma ontwikkeld. Het programma herkent de plakval en selecteert dit deel van het beeld. Vervolgens telt het programma het aantal pixels dat de insecten beslaan. Ook maakt het programma een schatting van het aantal insecten per plakval in verschillende grootteklassen, die vervolgens omgerekend konden worden naar insectenbiomassa. De automatische analyse is getoetst aan handtellingen en bleek daarmee een goede maat te zijn voor het gewicht aan insecten dat op de plakvallen zit. Bij veel grote insecten op de plakval neemt de kans op fouten wel toe. Het programma is nu online te gebruiken waardoor iedereen die grote aantallen foto’s van plakvallen heeft, deze analyse kan doen.

Verschil met andere meetmethodes

Sinds de publicatie van Hallman et al. (2017) over de dramatische achteruitgang van aantallen insecten in Duitsland, is er steeds meer aandacht voor het meten van de insectenbiomassa. Er zijn nu verschillende methodes beschikbaar of in ontwikkeling. Zo zijn Naturalis en EIS Kenniscentrum Insecten een cameraval aan het ontwikkelen die grote hoeveelheden gegevens verzamelt op een aantal locaties. Het Boeren Insectenmonitoring Agrarisch Gebied richt zich op dag- en nachtvlinders.

De plakvalmethode onderscheidt zich omdat deze laagdrempelig in te zetten is. Veel mensen kunnen helpen bij het uitzetten en ophalen van de vallen. Het vereist weinig kosten voor de aanschaf van materialen en de automatische analyse van de foto’s is openbaar beschikbaar en op grote schaal in te zetten. Bekijk hier de video met uitleg over hoe dat werkt. De plakvalmethode maakt geen onderscheid in soorten, maar wel in grootte van insecten.

Meer informatie

Lees voor meer informatie het volledige rapport (pdf: 2,7 MB).

Het project ‘Vitale weidevogelstand’ is uitgevoerd door het Louis Bolk Instituut, EIS Kenniscentrum Insecten, Naturalis Biodiversity Center en Water, Land en Dijken. Het werd gefinancierd door het Prins Bernhard Cultuur Fonds, SBNL Natuurfonds en Rabo Waterland Coöperatiefonds.

Tekst: Boki Luske, Louis Bolk Instituut; Els Wennekers, Water, Land en Dijken
Foto’s: Annelijn Steenbruggen; Loeks Fotografie; Water, Land en Dijken