Slikkige oever met Rechte alsem langs de Waal bij Ewijk

Slikkige oevers: een uniek rivierbiotoop

FLORON
22-SEP-2020 - Het rivierengebied heeft een geheel eigen flora. Vooral in de buitendijkse gebieden langs ongestuwde riviertrajecten groeien planten die buiten het rivierengebied zo goed als afwezig zijn. Slikkige oevers vormen een voor het rivierengebied uniek biotoop. Vegetaties van slikkige oevers zijn de laatste decennia veel algemener geworden. In de nazomer zijn deze vegetaties het best ontwikkeld.

Transportweg en unieke biotopen

Het rivierengebied herbergt een groot aantal plantensoorten, die daarbuiten niet of sporadisch worden aangetroffen. Bij het ontstaan van deze riviergebonden verspreidingspatronen spelen twee factoren een belangrijke rol. In de eerste plaats vormen de rivieren voor planten een belangrijke transportweg, waarlangs zij zich doormiddel van drijvende zaden, vruchten of stengel- en wortelfragmenten over grote afstanden kunnen verspreiden. Bij dit transport kunnen ook dieren, zoals watervogels, een rol spelen, aangezien deze zich vaak langs rivieren verplaatsen en zaden met zich mee kunnen voeren. In de tweede plaats komen er langs de rivieren een aantal aan het rivierengebied gebonden biotopen voor, ieder met zijn eigen kenmerkende soorten.

Transportweg

Verspreiding van Karwijvarkenskervel in Nederland

De rol van de rivier als transportweg van planten wordt fraai geïllustreerd aan de hand van de verspreiding van Karwijvarkenskervel. Deze graslandplant heeft in Nederland een sterke binding met het rivierengebied, met name met de rijntakken, en heeft zich amper daarbuiten verspreid. Langs de Maas lijkt de soort zich stroomafwaarts te hebben verspreid vanaf het punt bij Heerewaarden waar Waal en Maas voor 1904 met elkaar in verbinding stonden. Ook in Duitsland vertoont deze soort een sterke binding aan rivieren. Hij komt daar alleen voor in de stroomdalen van Rijn en Donau.

Het voorkomen van relatief veel warmteminnende soorten in het rivierengebied (zie dit natuurbericht) wordt voor een belangrijk deel verklaard door de aanvoer van zuidelijke soorten langs de hier van zuid naar noord stromende rivieren. Een voorbeeld van een soort die door rivieren verspreid wordt, is de Okkernoot. Deze van oorsprong Zuid- en Midden-Europese soort heeft zich na circa 2000 op veel plaatsen in het rivierengebied gevestigd en kan inmiddels als geheel ingeburgerd worden beschouwd. De vruchten van de Okkernoot (walnoten) dobberen als ze in een rivier terechtkomen met de stroom mee en spoelen bij hoogwater aan, waarna ze vervolgens ontkiemen.

Opslag van Okkernoot op hoogwater aanspoelselgordel langs de Waal

Slikkige oevers

Een goed voorbeeld van een sterk aan het rivieren gebied gebonden biotoop zijn slikkige oevers. In niet-gereguleerde riviertrajecten zijn de waterstanden in winter en voorjaar doorgaans veel hoger dan in de zomer en in het najaar. De in de loop van de zomer droogvallende oevers langs de hoofdstroom bestaan uit zand. Op minder dynamische oevers, zoals die langs nevengeulen en uiterwaardplassen, sedimenteert meer slib. Op deze ’s winters geïnundeerde en in de loop van de zomer droogvallende slikkige oevers ontwikkelen zich pioniervegetaties met een geheel eigen soortensamenstelling.

Slikkige oever met Bruin cypergras en Liggende ganzerik langs nevengeul langs Waal

Een halve eeuw geleden waren dergelijke vegetaties nagenoeg geheel uit Nederland verdwenen. In de jaren 70 van de vorige eeuw bereikte de waterkwaliteit van de rivieren zijn absolute dieptepunt. De Rijn werd wel omschreven als 'het riool van Europa'. In Wilde Planten deel 2 uit 1971 wordt nog gesteld dat we “op doorgaans slikkige, ’s zomers droogvallende plekken in de uiterwaarden met een beetje geluk een steeds zeldzamer wordende gezelschap van éénjarige soorten als Slijkgroen, Liggende ganzerik en Bruin cypergras kunnen aantreffen”. In de oecologische flora deel 4 uit 1991 wordt Klein vlooienkruid nog als 'zeer zeldzaam' omschreven. Sinds begin jaren 80 van de vorige eeuw is de waterkwaliteit verbeterd en door het uitvoeren van natuurontwikkelingsprojecten na 1990 is de oppervlakte goed ontwikkelde slikkige oevers aanzienlijk toegenomen.

De trendgrafiek van Klein vlooienkruid laat een gestage toename na 1985 zien (1990=100)

Tegenwoordig kunnen we de soorten van slikkige oevers gelukkig weer op veel plaatsen en in vaak grote aantallen aantreffen. Bovendien worden er voortdurend nieuwe soorten in dit biotoop gevonden, waardoor de vegetaties steeds soortenrijker worden. Riviertandzaad en Rechte alsem hebben zich bijvoorbeeld omstreeks 1990 permanent in het rivierengebied gevestigd; de Eivormige waterbies is rond 2000 in het rivierengebied verschenen. De eerste exemplaren van deze nieuwkomers hebben zich naar alle waarschijnlijkheid gevestigd uit zaden die over grote afstand van stroomopwaarts door de rivieren zijn aangevoerd; tegenwoordig zijn het veelal bestendige groeiplaatsen die ontstaan zijn uit lokaal geproduceerde zaden.

Riviertandzaad op slikkige oever langs nevengeul langs Waal

Nu nog te zien

Vooral langs de Waal is de rivierdynamiek groot. Door processen als erosie en sedimentatie is hier het reliëf in de buitendijkse gebieden constant aan verandering onderhevig. De plekken waar de éénjarige soorten van slikkige oevers verschijnen en de soortensamenstelling kunnen van jaar tot jaar sterk verschillen. De meeste soorten bloeien laat in het seizoen en staan nu nog in bloei. Veel gebieden langs de Waal zijn vrij toegankelijke struinnatuur. Voordat het water weer gaat stijgen, valt er dus nog veel te ontdekken en te bewonderen. 

Tekst: Ruud Beringen, FLORON
Foto's: Ruud Beringen (leadfoto: Massale groei van Rechte alsem langs de Waal bij Ewijk)
Kaart: NDFF
Grafiek: Netwerk Ecologische Monitoring