
Waarom loopt de bleekkopstruikgors meer risico om uit te sterven dan de visarend?
Naturalis Biodiversity CenterElke planten- of diersoort heeft een eigen verspreidingsgebied. Sommige soorten komen wereldwijd voor en andere maar op één plek. De visarend is bijvoorbeeld over de hele wereld te vinden, terwijl de bleekkopstruikgors alleen in een klein gebied in zuidwestelijk Ecuador leeft. Van dergelijke soorten met een klein verspreidingsgebied is bekend dat ze een groter risico lopen om uit te sterven dan soorten die wijdverspreid zijn.
Gemiddeld zijn er simpelweg minder individuen van deze soorten en zijn de populaties kleiner. Daardoor zijn ze kwetsbaarder voor verstoringen in de leefomgeving, zoals de effecten van klimaatverandering. “Om het risico op uitsterven van soorten te voorspellen en natuurbehoud goed af te stemmen, is het cruciaal om te begrijpen welke factoren het verspreidingsgebied van soorten bepalen”, zegt Renske Onstein, onderzoeker bij Naturalis Biodiversity Center.
Meer tijd, groter verspreidingsgebied?
Onderzoekers van de German Centre for Integrative Biodiversity Research (iDiv), de Universiteit Leipzig en Naturalis Biodiversity Center vergeleken de evolutionaire leeftijd en het verspreidingsgebied van 26.000 soorten palmbomen, vogels, reptielen, amfibieën, vissen en zoogdieren. Oudere soorten bleken gemiddeld grotere verspreidingsgebieden te hebben. “Ze hebben sinds hun ontstaan meer tijd gehad om zich voort te planten, hun leefgebied uit te breiden en zich hieraan aan te passen. Soms miljoenen jaren meer dan jongere soorten”, legt Adriana Alzate, gastonderzoeker bij Naturalis, uit.
De Afrikaanse palmgierzwaluw bijvoorbeeld is volgens Alzate wijdverspreid in Afrika en erg oud. “De soort bestaat al zo’n dertien miljoen jaar en kan zich heel goed verspreiden. Dit zie je terug in de vorm van de vleugels.” Ook andere vogels en palmbomen met grote vruchten kunnen snel in een groot gebied voorkomen. “Het effect van de evolutionaire leeftijd van deze soorten op hun verspreidingsgebied is minder groot dan van minder goede verspreiders, zoals amfibieën.” Ook zeezoogdieren, zoals walvissen, zijn ondanks een jonge evolutionaire leeftijd vaak alsnog wijdverspreid. “Zij kunnen zich snel over lange afstanden verspreiden omdat ze groot zijn en lang zonder eten kunnen”, verklaart Alzate.
Vroege eilandkolonisten verspreiden sneller
Ook geografie speelt een rol. Op eilanden wordt het maximale leefgebied van een soort beperkt. De Juan-Fernandezkolibrie bijvoorbeeld komt alleen op Robinson Crusoe voor, een eiland op ruim 600 kilometer van de Chileense kust. “Deze soort is zo’n 4 miljoen jaar oud en zou zich goed moeten kunnen verspreiden. Maar het eiland waarop de soort leeft, ligt zo afgelegen dat het onmogelijk is om nieuwe gebieden te bereiken”, verklaart Alzate.
Ook zagen de onderzoekers dat op eilanden het verschil in verspreidingsgebied tussen jonge en oudere soorten groter is dan op het vasteland. “Het ontbreken van roofdieren en concurrenten kan vroege eilandkolonisten hebben geholpen om grotere leefgebieden te veroveren dan alleen op basis van hun leeftijd verwacht zou worden”, verklaart Roberto Rozzi, collectiebeheerder paleontologie aan de Martin Luther-Universiteit en iDiv-alumnus.
Toekomstig onderzoek
De resultaten van de onderzoekers bevestigen de relatie tussen de evolutionaire leeftijd van soorten en hun verspreidingsgebied en bieden meer inzicht in de factoren die het verspreidingsgebied van eilandsoorten bepalen. Maar er zijn nog meer factoren om te onderzoeken. “Mogelijk hebben oudere soorten de genetische aanleg om zich gemakkelijker aan te passen en voort te bestaan in hun grote leefgebieden. Dit biedt spannende mogelijkheden voor toekomstig onderzoek”, sluit Onstein af.
Meer informatie
- Het artikel 'Evolutionary age correlates with range size across plants and animals', verschenen in Nature Communications.
- De IUCN Rode Lijst.
Tekst: Naturalis Biodiversity Center
Beeld: Niels Andeweg (leadfoto: visarend); Derek Keats; Arthur Grosset