Decennia-oude maaginhoud van vissen laat zien: wie eet wie in de Waddenzee?

NIOZ Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee
25-SEP-2025 - Met een bijzondere dataschat onderzocht mariene bioloog Suzanne Poiesz voor het eerst het visvoedselweb in de Waddenzee tussen 1946 en nu. Ontlede maaginhouden lieten zien wie wie eet. De positie van soorten in dat voedselweb is onveranderd, maar er is veel minder vis dan vroeger. Ook zijn er soorten bijgekomen: de zeebaars kwam, zag en overwon. Poiesz promoveerde 23 september aan de RUG.

Al sinds 1960 varen NIOZ-onderzoekers in het voor- en najaar dagelijks naar het Marsdiep tussen Texel en Den Helder om elke keer dezelfde visfuik te legen. Eigenlijk deed het instituut zulk onderzoek al vanaf 1946, maar toen was het iets minder gedetailleerd. Van alle gevangen vis werden afmetingen en gewicht geregistreerd en er werd gekeken wat er in hun magen zat. Dat gaf een enorme schat aan data. En toch bracht pas nu iemand het complete visvoedselweb van de Waddenzee in kaart.

Die iemand is Suzanne Poiesz, die al op haar vierde wist dat ze mariene bioloog wilde worden. "Veel onderzoekers keken naar individuele soorten, bijvoorbeeld hoe schol – die steeds minder voorkwam – zich verhoudt tot andere soorten. Ik heb voor het eerst breed in kaart gebracht wie nu wie eet."

Trede in de voedselpiramide

Poiesz deelde soorten in op basis van hun ‘trofische waarde’, in feite hun trede in de voedselpiramide. Deze waarden liepen uiteen van 2 voor voornamelijk planteneters, tot waarde 5 voor toppredatoren, zoals volwassen gepen die alle andere vis eet en zelf niet door vissen wordt gegeten. Naast de vis, kregen ook de prooien in hun maag zo’n waarde: "Stel een zeebaars heeft een haring, een garnaal en een krab gegeten, dan krijgt dit individu een 3,8 als trofische positie."

Analyseren van de maaginhoud is een tijdrovende klus

Zo middelde Poiesz door de jaren heen de individuen van achttien soorten waarover veel gegevens voorhanden waren. Conclusie: er waren geen grote veranderingen van trofische waarde van een specifieke soort. Was de geep vroeger een hoge predator, dan bleef dat zo. Ook ‘lagere’ trofische soorten, zoals de schol en de bot, bleven gemiddeld dezelfde trofische waarde hebben.

Opvallendst: de afname van de vangst

De opvallendste verandering tussen vroeger en nu is de afname van de vangst in de fuik. "Op foto’s uit de jaren tachtig zie je hoe de onderzoekers overvolle fuiken leeghaalden – het bootje lag helemaal vol. Nu vangen ze nog maar 10 procent van die hoeveelheden vis", zegt Poiesz. De grootste afname vond plaats tussen 1980 en 2010.

Vergeleken met de jaren tachtig wordt nog maar 10 procent van de hoeveelheden in de fuik gevangen

Menselijke activiteiten en opwarming

Poiesz vermoedt dat een belangrijke oorzaak bij menselijke activiteiten te zoeken is. Zo zijn de visserij, ecotoerisme en mogelijke vervuilingen toegenomen. "Er groeit daardoor bijna geen zeegras meer, dat veel beschutting bood." Daarnaast speelt de toenemende gemiddelde temperatuur in de Waddenzee waarschijnlijk een rol. "Sinds 2000 komt er bijna elk jaar een halve graad Celsius bij en er zijn steeds meer hittegolven waarbij het water wel 25 graden kan worden. Twee jaar geleden werd het water 27 graden en was er een massale kokkelsterfte." En elke diersoort heeft een temperatuuroptimum: dat van de zeebaars ligt bijvoorbeeld hoger dan dat van de schol. "Vooral grote exemplaren van de schol zie je niet meer, zuidelijke soorten zoals zeebaars des te meer."

Wroeten in maaginhoud blijft nodig

De promovenda probeerde ook een methode uit die het tijdrovende en dus dure analyseren van maaginhouden mogelijk overbodig kan maken. Ze onderzocht stabiele isotopen. Van elementen als koolstof en stikstof bestaan verschillende varianten, met een of enkele neutronen extra in de atoomkern. "Sommige varianten zijn stabieler dan andere. Stabiele isotopen hopen zich op in predatoren." Van de verse vis uit de fuik bepaalde Poiesz de verhouding tussen de isotopen. "En inderdaad: hoe hoger de trofische waarde, hoe groter het aandeel stabiele isotopen." Missie geslaagd? "In zekere zin wel, maar maaginhoud vertelt toch meer dan alleen een keiharde waarde. Je stelt er het type prooi nauwkeurig mee vast."

Het bepalen van stabiele isotopen kan het analyseren van de maaginhoud nog niet volledig vervangen

Beschutte kraamkamer

De Waddenzee staat bekend als kraamkamer: je vindt er veel jonge, kleine vissen. Poiesz: "Het is altijd een productief en beschut systeem geweest, waar je bijvoorbeeld veel jonge haring en platvissen zoals schol, bot en tong vindt." Doordat het getij deze zee dagelijks leeg trekt en weer vult, hadden de vele meststoffen die in de jaren zeventig het water in stroomden, relatief weinig effect. "Je hebt er bijna geen dode zones, zoals in de Noordzee."

Vroeger waren er haaien en roggen

In de heel vroege data kwam de onderzoeker gegevens over haaien en roggen tegen, soorten die nu nauwelijks meer voorkomen in het gebied. Nu is de zeebaars – die tegen hogere temperaturen kan – een van de toppredatoren, naast bijvoorbeeld de geep en de (hors)makreel. Is het erg dat er nu minder vis en andere vissoorten zijn in de Waddenzee? "Ecosystemen zijn altijd in beweging, verandering is niet erg. Snelle verandering is dat wel, want dat maakt het ecosysteem kwetsbaar. Als bijvoorbeeld de kokkels opeens weg zijn, kunnen migrerende vogels daar veel last van hebben."

Tekst en beeld: NIOZ Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee