Twee jonge boommarters

Doorontwikkeling NEM Marters: op weg naar trendmonitoring

Zoogdiervereniging
4-DEC-2025 - Het meetprogramma NEM Marters heeft veel waardevolle gegevens opgeleverd. Na acht jaar intensief verspreidingsonderzoek is het tijd om de balans op te maken. Hoe kan het meetprogramma worden doorontwikkeld om niet alleen de actuele verspreiding van bunzing en boommarter in kaart te brengen, maar om ook trends in verspreiding te kunnen berekenen?

Meer dan vijftig vrijwilligers hebben sinds 2016 met cameravallen en blikjes sardines de 'witte vlekken' op de verspreidingskaart verkend. In 209 uurhokken (5x5 kilometerhokken) en op 905 locaties werd gezocht naar bunzing en boommarter. De resultaten waren veelbelovend: bunzing werd gevonden op 7 procent van de locaties, boommarter op 8,5 procent. Daarnaast leverden de camera's een schat aan bijvangsten op van vossen, reeën, dassen en egels. De verspreidingskaarten zijn door dit veldwerk flink aangescherpt.

Wildcamerabeeld in het kader van NEM Marters 2025

Van verspreiding naar verspreidingstrends

De eisen om te rapporteren over soorten van de Habitatrichtlijn worden aangescherpt. Het is niet langer voldoende om te weten waar soorten voorkomen – er moet kwantitatief worden onderbouwd of de verspreiding uitbreidt, krimpt of stabiel blijft. Met de huidige werkwijze kan die vraag niet beantwoord worden. Het probleem is dat (nieuwe) gebieden worden onderzocht zonder systematische herhaling. Voor verspreidingstrends zijn juist herhaalde metingen op vaste locaties nodig, jaar in jaar uit.

Het CBS bevestigt dat de cameravalmethode uitstekend geschikt is om marters waar te nemen, maar zegt ook dat de opzet anders moet: van eenmalige bemonsteringen naar structurele monitoring van vaste locaties. Dan kunnen er via 'occupancy modelling' betrouwbare trends in de aanwezigheid van soorten worden berekend als ‘proxy’ (maat) van de verspreiding en populatieomvang van een soort. Dat is precies wat Europa van ons vraagt en wat we nodig hebben om goed beleid te kunnen maken voor de bescherming van deze soorten.

Wat zou er kunnen veranderen?

De huidige evaluatie verkent verschillende manieren van monitoren. De meest ingrijpende verandering zou een nieuwe monitoringsopzet zijn: werken met een vast netwerk van locaties die elk jaar opnieuw worden bezocht. Vrijwilligers krijgen dan een 'eigen' gebied waar ze jarenlang actief zijn. Dit heeft duidelijke voordelen: je leert het terrein door en door kennen, weet waar de beste wildwissels lopen en waar geschikte plekken liggen voor cameravallen. Als lokale vrijwilligers meehelpen, scheelt dat bovendien reistijd en kan er snel gereageerd worden wanneer een camera controle nodig heeft.

Natuurlijk roept zo'n nieuwe opzet direct praktische vragen op. Hoe vaak en hoe lang moeten locaties worden bemonsterd om betrouwbare trends te krijgen? Hoeveel locaties zijn eigenlijk nodig? Met welke factoren moeten de statistische modellen kunnen omgaan? En welke uitdagingen brengt de specifieke ecologie van bunzing en boommarter met zich mee? Samen met het CBS worden deze vragen uitgezocht. Het doel is om ecologische kennis, wetenschappelijke analyse en praktische uitvoerbaarheid optimaal te combineren.

Daarnaast kijkt de evaluatie naar praktische verbeteringen in de dagelijkse gang van zaken: hoe ondersteunen we vrijwilligers het best? Denk aan verbeterde trainingen, duidelijke protocollen en gebruiksvriendelijke systemen. Hier is nog zeker ruimte voor verbetering.

Hoe gaat het verder?

De evaluatie is in volle gang. Vragen over fasering, benodigde capaciteit en vooral het behoud van alle opgebouwde kennis en ervaring worden zorgvuldig uitgezocht. Ondertussen gaat het huidige programma gewoon door, want elk camerabeeld (van welke soort dan ook) levert waardevolle data op.

Telganger najaar 2025

Meer informatie

Tekst: Saskia Ruth & Vincent Elders, Zoogdiervereniging en Felix Petersma, CBS
Beeld: Marcel de Bruin; Jan Fonken; Zoogdiervereniging