Kleine zwaan 142E met GPS-logger

Zwanentrek langzamer in het voorjaar dan in het najaar door ijs

Sovon Vogelonderzoek Nederland
13-DEC-2013 - In de wetenschap wordt in het algemeen aangenomen dat vogels in de lente sneller trekken dan in de herfst. Redenen die hiervoor worden gegeven zijn bijvoorbeeld competitie om broedterritoria, gunstiger weersomstandigheden en grotere beschikbaarheid van voedselbronnen. Bij toendrazwanen is echter vastgesteld dat de migratiesnelheid in de lente langzamer is dan in de herfst. Er werd verondersteld dat de terugtrekking van het ijs de zwanen op hun migratie naar noordelijke broedgebieden belemmert (zwanen foerageren tijdens de trek op waterplanten).

Bericht uitgegeven door NIOO-KNAW en Sovon Vogelonderzoek Nederland op [publicatiedatum]

In de wetenschap wordt in het algemeen aangenomen dat vogels in de lente sneller trekken dan in de herfst. Redenen die hiervoor worden gegeven, zijn bijvoorbeeld competitie om broedterritoria, gunstigere weersomstandigheden en grotere beschikbaarheid van voedselbronnen. Bij toendrazwanen is echter vastgesteld dat de migratiesnelheid in de lente langzamer is dan in de herfst. Er werd verondersteld dat de terugtrekking van het ijs de zwanen op hun migratie naar noordelijke broedgebieden belemmert (zwanen foerageren tijdens de trek op waterplanten).

In een studie, die onlangs werd gepubliceerd in het Journal of Avian Biology, onderzocht een team van onderzoekers van het NIOO en Sovon de migratie van kleine zwanen (Cygnus columbianus bewickii) in Europa en testte deze hypothese.

Kleine zwaan 142E met GPS-logger (foto: Tom Kruissink)

GPS-zenders en satellietbeelden
In drie winters (2006/2007, 2009/2010 en 2010/2011) werden op verschillende plaatsen in Nederland kleine zwanen van een halsband met GPS-logger voorzien. De GPS-loggers registreerden 2 tot 8 keer per dag de locatie van de zwaan, een heel jaar lang. In de volgende winter werden de vogels uitgelezen en dit leverde in totaal 15 volledige migraties aan data op. Aan de hand van de routes die de zwanen genomen hadden zijn belangrijke pleisterplaatsen bepaald (zie onderstaande figuur). Dagelijkse satellietbeelden van het noordelijk halfrond toonden in vakken van vier bij vier kilometer de ijsbedekking van deze gebieden, waaruit de tijdstippen van 0, 25, 50, 75 en 100 procent ijsbedekking konden worden vastgesteld in zowel de lente als de herfst. De aankomst- en vertrekdata van de zwanen op deze locaties zijn hier vervolgens mee vergeleken.

Tijdstip (in totaal cumulatief aantal dagen, startend op 1 januari van het betreffende jaar) van ijsbedekking (horizontale balken: 25, 50 en 75 procent) en de aankomst- en vertrekdatum (respectievelijk doorgetrokken en gestippelde lijnen) van de zwanen (2007: 3 zwanen, 2010: 5 zwanen, 2011: 7 zwanen) op vijf belangrijke pleisterplaatsen. Opvallend is de aankomst van de zwanen terwijl er nog ijs ligt in de lente, tegenover de herfst waarin de zwanen ver voor het ijs uitvliegen (figuur: NIOO-KNAW)

IJs als beperking
De resultaten lieten zien dat de zwanen inderdaad langzamer migreren in de lente en dat ze vaak op een locatie aankomen wanneer het ijs aan het verdwijnen is. Dit in tegenstelling tot de herfst, wanneer de zwanen ver voor de zich vormende ijsbedekking uitvliegen. In het voorjaar worden ze dus beperkt door het terugtrekkende ijs, terwijl ze in het najaar helemaal door ijsvrij gebied migreren. Gezien de tijdsdruk die de zwanen hebben (hun broedcyclus duurt ongeveer 115 dagen en de toendra is gemiddeld 120 tot 130 dagen vorstvrij) is de verwachting dat ze zo snel mogelijk na het ijsvrij worden van de broedgebieden daar aan willen komen. De resultaten laten zien dat deze verwachting klopt. De zwanen komen in alle jaren ongeveer op dezelfde datum aan, ook al zijn de vertrekdata verschillend.

Vermijden koud weer?
De waarneming dat de zwanen in de herfst zo vroeg vertrekken ten opzichte van de ijsformatie lijkt moeilijk te verklaren met het oog op de tijdsdruk die de zwanen hebben. Verschillende hypotheses zijn opgesteld; mogelijk is er veel variatie in de start van de ijsformatie en nemen de zwanen het zekere voor het onzekere, of is door klimaatverandering het moment van ijsvorming verschoven naar later in het seizoen en zijn de zwanen (nog) niet aangepast. Beide hypotheses zijn getest op basis van temperatuurdata van bijna een eeuw (83 jaar) van het dicht bij het broedgebied gelegen weerstation (Nar’jan Mar, 67o38’N, 53o02’E). Voor geen van deze hypotheses werd echter bewijs gevonden. Wel werd opgemerkt dat de eerste ijsdag (maximum temperatuur onder de nul graden Celsius, gemiddeld op 25 september) sterk overeenkomt met de gemiddelde vertrekdag van de zwanen (gemiddeld op 28 september). Mogelijk vermijden ze dus simpelweg (te) koud weer.

Tekst en figuur: Rascha Nuijten en Bart Nolet, Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW)
Foto: Tom Kruissink

Een pdf van het artikel gepubliceerd in het Journal of Avian Biology, ”The exception to the rule: retreating ice front makes Bewick’s swans Cygnus columbianus bewickii migrate slower in spring than in autumn” door Nuijten, Kölsch, van Gils, Hoye, Oosterbeek, de Vries, Klaassen en Nolet, is op te vragen bij library@nioo.knaw.nl.