Bosrand

Waar passen nieuwe bossen voor klimaat en biodiversiteit?

Bosgroepen
21-DEC-2021 - Uitbreiding van het Nederlandse bosareaal staat hoog op de politieke agenda. Een deel van deze uitbreiding is gepland in het Natuurnetwerk Nederland (NNN), maar de vraag is waar binnen de NNN deze bossen het beste ontwikkeld kunnen worden. Stichting Bargerveen, de Bosgroepen en Probos werken met financiering uit de Klimaatenvelop van het ministerie van LNV aan een onderbouwd afwegingskader.

Ambities voor bosuitbreiding

In het klimaatbeleid en de daarmee samenhangende nieuwe Bossenstrategie vormt uitbreiding van het Nederlandse bosareaal met tien procent een belangrijk speerpunt. Hiervoor kijkt men nadrukkelijk naar mogelijkheden voor bosontwikkeling binnen het Natuurnetwerk Nederland, met name op plekken met slecht ontwikkelde kruiden- en faunarijke graslanden (type N12.02) en nog in te richten agrarische percelen (N00.01). Het draagvlak voor omvorming van open vegetaties naar bos verschilt echter sterk tussen provincies en terreinbeherende organisaties. Soortenrijke graslanden zijn immers van groot belang voor veel planten- en diersoorten van korte vegetatietypen. Daarnaast is er vaak een negatieve beeldvorming rond nieuw bos (‘plantages’, weinig biodiversiteit). Vanuit het beleid en de praktijk is er vraag naar een onderbouwd afwegingskader voor de keuze waar bossen mogen ontstaan of ontwikkeld kunnen worden binnen het NNN, waarbij zowel winst voor biodiversiteit (van open vegetaties én van bossen) als voor klimaatdoelen wordt behaald. In het Vakblad Natuur, Bos & Landschap van september 2021 hebben Stichting Bargerveen en Bosgroep Midden Nederland de eerste stappen van dit afwegingskader samengevat.

Aanplant jonge bomen op voormalig agrarisch perceel

Over welk oppervlak hebben we het eigenlijk?

Van het nieuw te ontwikkelen bosareaal is ongeveer 15.000 hectare gepland binnen het huidige en nog te ontwikkelen NNN. Ontworpen als de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) omvat het netwerk in totaal ongeveer 750.000 hectare aan bos, natuur en (voormalige) landbouwpercelen. Kruiden- en faunarijk grasland beslaat hiervan zo’n 80.000 hectare en er is ongeveer 35.000 hectare nog in natuur om te zetten landbouwgrond. De gewenste bosuitbreiding binnen het NNN wordt gerealiseerd als 13 procent van deze open vegetaties wordt omgevormd tot bos. Het betekent ook dat het overgrote deel van de huidige open vegetatietypen open kan blijven, en kan ontwikkelen naar ecologisch waardevolle, soortenrijke graslanden. Dit percentage is uiteraard geen doel op zichzelf, maar geeft wel een praktisch handvat voor een verdeling van gewenste bosontwikkeling in Nederland om de ambities in de Bossenstrategie waar te maken.

Een voorbeeld van goed ontwikkeld kruidenrijk grasland (N12.02)

Biodiversiteit in graslanden en bossen

De biodiversiteit van goed ontwikkelde kruiden- en faunarijke graslanden is aanzienlijk. Op dit moment is echter het overgrote deel van deze graslanden slecht tot matig ontwikkeld; die zijn arm aan kruiden en insecten. Dit geldt met name voor percelen die een geschiedenis hebben van sterke bemesting en een langdurig gesloten graszode. Het lijkt dan ook logisch om op zulke voedselrijke percelen te zoeken naar kansen voor bos, en juist de meer voedselarme percelen te reserveren voor ontwikkeling van soortenrijke graslanden. Dat gaat echter niet altijd op.  

Bijzondere, soortenrijke bostypen zoals alluviale bossen, laagveenbossen en haagbeuken-essenbos ontwikkelen zich niet op te voedselrijke grond. Voor zulke bossen is het advies om de voedselrijke toplaag van agrarische percelen te verarmen of te verwijderen, anders is het resultaat een soortenarme ondergroei gedomineerd door brandnetel. Vanuit ecologisch perspectief snijdt de gedachte ‘waar graslanden zich niet goed ontwikkelen, kan beter bos komen’ dus vaak geen hout.

Verschillen in CO2-vastlegging

De belangrijkste reden om bossen te ontwikkelen voor klimaatdoelen is de vastlegging van CO2 in hout en bodem. Niet alle bossen leggen evenveel CO2 vast per hectare en ook open vegetatiegemeenschappen kunnen veel CO2 vastleggen in de bodem, met name wanneer er veenvorming optreedt. De meerwaarde van bosontwikkeling ten opzichte van open vegetaties is voor het klimaat het grootst op binnendijkse lichte zeeklei, buitendijkse riviergronden en rijke regenwatergevoede zandgronden. Deze bossen leggen ongeveer 2,2 keer zoveel CO2 vast als graslanden. In laagveen kan door bebossing ook veel CO2 worden vastgelegd, maar omdat niet ontwaterde veengronden ook in open landschappen CO2 vastleggen, is het verschil tussen bossen en open gemeenschappen hier klein. Er is zelfs een averechts effect wanneer waterstanden moeten worden verlaagd om hier een droger bostype te ontwikkelen. Het ontwikkelen van lintvormige opgaande begroeiing (houtwallen, hagen) en kleine geïsoleerde bosjes heeft ecologisch een grote betekenis, maar levert voor de klimaatdoelen minder op.

Elzenbroekbos in laagveengebied

Afwegingskader

Nieuw bos én goed ontwikkelde graslanden hebben pas een echte meerwaarde als deze op een (eco)logische plek in het landschap worden ontwikkeld. Voor het afwegingskader wordt een top-down benadering voorgesteld, van provinciaal niveau naar percelen. Hoe open of gesloten moet een landschap zijn voor het behalen van provinciale/regionale beheerdoelen, inclusief prioritaire boomsoorten en cultuurhistorische waarden? Wat is de functie van de nieuwe bossen en de open graslanden in het gebied? Een uitbreiding van leefgebied, verbinding van bestaande leefgebieden of versterking van het mozaïeklandschap? En tenslotte rest de vraag binnen potentieel geschikte locaties: welke percelen in het gebied kennen de meest gunstige condities voor ontwikkeling van graslanden, of juist voor bos?

Momenteel werken Stichting Bargerveen en de Bosgroepen samen met Probos het afwegingskader verder uit. Het wordt daarbij getoetst aan drie voorbeeldgebieden. Bovendien kijken de onderzoekers welke andere beleidsdoelen er naast CO2-vastlegging en biodiversiteit een stap dichterbij komen door bosontwikkeling, bijvoorbeeld op het gebied van waterbuffering en het dempen van piekafvoeren in beekdalen.

De Klimaatenvelop is het onderzoeksbudget gekoppeld aan het Klimaatakkoord. Veel van de ontwikkelde kennis wordt toegankelijk gemaakt via de Gereedschapskist Klimaatslim Bos- en Natuurbeheer.  

Tekst: Marijn Nijssen, Stichting Bargerveen, Wouter Delforterie en Tim Termaat, Bosgroep Midden Nederland
Foto’s: Bosgroepen