Het zijn niet alleen winterpaddenstoelen in de winter
Nederlandse Mycologische VerenigingMosklokjes parasiteren vaak op mossen. Lang niet alle soorten doen dat echter, al suggereert de Nederlandse naam het wel. Een aantal soorten wordt soms ook in de winter gevonden. Onze vondst betreft een vrij grote mosklokje dat sterk naar meel ruikt. Het kleverige hoedje is 15 tot 30 millimeter breed terwijl de buigzame holle steel met verdikte basis voor een mosklokje fors van formaat te noemen is (15 tot 65 millimeter bij 2,5 tot 5 millimeter).
Het oppervlak van de steeltjes is op okerbruine ondergrond in lengterichting geheel of deels wittig overdekt. Op de steel op driekwart van de lengte bevindt zich een wittige hangende ring of resten daarvan. De determinatie bracht uiteindelijk het Kraagmosklokje (Galerina autumnalis) aan het licht. Microscopisch gezien is het Kraagmosklokje een moeilijk op naam te brengen soort, vanwege de aanwezigheid van zeer variabele cystiden. Onze vondst bestond louter uit deze moeilijke groep. Ook in de literatuur wordt hierop gewezen en wordt er (soms) vanuit gegaan dat studie meer soorten aan het licht zou kunnen brengen. Een mosklokje dat er veel op lijkt is het Bundelmosklokje (Galerina marginata) waarvan de hoedhuid niet kleverig en gelatineus is maar glad en droog. Meestal vind je meerder exemplaren bij elkaar op sterk verrot hout. Het Bundelmosklokje en het Kraagmosklokje zijn giftig. Ze worden in aantal gevonden in kleine rommelbosjes op het platteland of in recreatiegebieden, zoals bijvoorbeeld Spaarnwoude bij Haarlem of het Geestmerambacht boven Alkmaar.
Wat is een mosklokje?
Mosklokjes (Galerina’s) zijn kleine, tere, paddenstoelen van het formaat Mycena. Ze zijn meestal okergeel tot oranjebruin en ze zijn hygrofaan. Ze hebben geel- tot roestbruine sporen en met een niet celluleuze hoedhuid. De lamelsnede is altijd wit-vlokkig door (meestal) kleurloze, dunwandige cystiden op de lamelsnede. De steel is aan de top altijd fijn wit bepoederd (pruïneus) en heeft daaronder vaak nog aangedrukte velumvlokken of een ringetje. De sporen zijn vaak amandelvormig, nooit zuiver langwerpig of bolrond, hebben zelden een kiempore en nooit een duidelijk steeltje bij de aanhechtingsplaats. De sporen zijn boven het aanhechtingsvlak vaak iets ingedeukt of vlak en men spreekt van een navelvlek (plage hilaire). De buitenkant van de spore heeft bij veel soorten de neiging tot loslaten.
Galerina’s komen vooral voor op humeuze substraten, met name tussen mos (ook Sphagnum), op hopen plantaardig afval, op coniferennaalden en ruwe boshumus en op rottend hout. In Nederland komen ruim vijftig soorten Mosklokjes voor, op wereldschaal enige honderden.
Tekst en foto’s: Martijn Oud, Nederlandse Mycologische Vereniging