Waterkwaliteit Waalwijk, Labbegat

Herstelmaatregelen kunnen leiden tot slechtere waterkwaliteit

OBN Natuurkennis
3-DEC-2025 - In veel Nederlandse laagveengebieden is de waterkwaliteit onvoldoende. Opvallend is dat juist in wateren waar de waterkwaliteit een aantal jaren geleden nog relatief goed was, de waterkwaliteit slechter is geworden. Gevolg: een groot verlies van de aquatische biodiversiteit. De vraag is dan ook op welke wijze inrichtings- en herstelmaatregelen de ecologische waterkwaliteit beïnvloeden.

Sinds de Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht is, zijn er veel succesvolle maatregelen genomen om de waternatuur in laagveengebieden te herstellen. Er is geplagd, begreppeld en flexibel peilbeheer ingevoerd. Er zijn natuurvriendelijke oevers aangelegd en gebieden onder water gezet. Helaas leiden deze maatregelen niet altijd tot herstel of behoud van de aquatische natuur. Sterker nog: soms lijken bepaalde inrichtingsmaatregelen samen te gaan met de achteruitgang van de chemische en biologische waterkwaliteit. Dat zou bijvoorbeeld kunnen komen door verstoring van de bodem. Zo komen voedingstoffen in het water terecht, die voor een extra eutrofiëring zorgen. 

Om niet het kind met het badwater weg te gooien, willen we meer zicht te krijgen op de positieve en dus ook eventuele negatieve effecten van de natuurherstelmaatregelen, voor zowel de aquatische als (semi)terrestrische natuur, denk aan blauwgraslanden, veenmosrietlanden en trilvenen. Als de effecten in beeld zijn, kunnen beheerders mogelijke negatieve neveneffecten voorkomen, of wellicht beter onderbouwen dat een eventuele verslechtering van de ecologische waterkwaliteit van tijdelijke aard is. De KRW biedt namelijk uitzonderingsbepalingen wanneer een verslechtering van tijdelijke aard is en dit goed kan worden onderbouwd. Op deze manier kan een beheerder of provincie een gedegen, integrale afweging maken om maatregelen al dan niet uit te voeren binnen het spanningsveld van Natura 2000- en KRW-doelen. In het OBN-onderzoek 'Eutrofiering bij natuurontwikkelingsprojecten' is geprobeerd een beeld te krijgen van de beheergeschiedenis in relatie tot biogeochemische en ecologische mechanismen in bodem en water.

Algemene proceskennis

Vernatting van de Oostelijke Binnenpolder Tienhoven

De studie naar de mogelijk negatieve neveneffecten in de casusgebieden (bufferzone Naardermeer, Oostelijke Binnenpolder Tienhoven, Schraallanden langs de Meije, Kiersche Wieden, Nieuwkoopse Plassen) laten zien dat er niet altijd op de juiste plek, niet altijd in de juiste frequentie en niet altijd voor, tijdens én na het nemen van een maatregel gegevens zijn verzameld van relevante indicatoren. Dat is niet zo vreemd, want de meeste metingen waren niet bedoeld om inzicht te krijgen in de neveneffecten van maatregelen. Daarnaast zijn maatregeleffecten niet altijd te onderscheiden van autonome ontwikkelingen in een gebied, zeker als deze ontwikkelingen niet of niet goed zijn gemonitord. Dit maakt het voor veel gebieden lastig om neveneffecten van maatregelen onomstotelijk vast te stellen.

Zes principes

Ondanks dat zijn een zestal algemene principes te benoemen, op basis van algemene proceskennis en de lokaal waargenomen neveneffecten van de uitgevoerde maatregelen en experimenten in de casusgebieden:

Als na plaggen ook het waterpeil wordt verhoogd, neemt het risico op interne nutriëntenbelasting toe, vanwege het grote interactieoppervlak tussen waterbodem en water. Door de snelle opwarming van het ondiepe water in de lente of in de zomer, kan de waterlaag zuurstofloos worden. Er kan dan toevoer van fosfor (P-nalevering) vanuit de geïnundeerde of overstroomde percelen plaatsvinden. De nieuwe waterbodem is immers de 'veraarde' en vaak verrijkte toplaag van de bodem. Hoe voedselrijker deze percelen waren, hoe groter het risico.

De totale uit- en afspoeling van water uit percelen neemt in veel gebieden af, maar het relatieve aandeel oppervlakkige afspoeling neemt toe. Voor fosfor (P) kan dit, afhankelijk van de mate waarin de toplaag van de bodem verrijkt is, leiden tot hogere P-vrachten uit de nog geoxideerde toplaag. Door permanent gereduceerde omstandigheden in de diepere bodemlagen die voorheen geoxideerd waren, neemt de uitspoeling van fosfor en ijzer toe, en van sulfaat af. In een voldoende geoxideerde sloot zullen fosfor en ijzer samen neerslaan in de waterbodem. Door reductieprocessen in de slootbodem kan vervolgens extra P-mobilisatie vanuit de waterbodem optreden.

In gebieden met kwel neemt door peilverhoging of inundatie de kweldruk af. Vaak neemt hierdoor ook de aanvoer van nutriëntenarm en ijzer- en calciumrijk water af. In gebieden met grote wegzijging (droogvalling) kunnen eutrofiëringseffecten van inundatie geringer zijn dan in gebieden met kwel, omdat hier over het algemeen minder uitspoeling optreedt dan in kwelgebieden. Wel zal in wegzijgingsgebieden in de zomer meer water moeten worden ingelaten, waardoor de kwaliteit van het inlaatwater een groter effect heeft op de waterkwaliteit in het groeiseizoen.

Kale oevers eroderen makkelijker dan begroeide oevers. Als de oevers na vernattingsmaatregelen begroeid zijn, is er minder risico op erosie.

Door een netto neerslagoverschot in de winter is de uitspoeling en dus de belasting vanuit de percelen groter in natte maanden. Door een neerslagtekort wordt doorgaans in de zomermaanden meer water ingelaten. Per systeem moet dit goed tegen elkaar worden afgezet om de effecten goed in te kunnen schatten. In de winter zal de mobilisatie van opgeloste voedingsstoffen als gevolg van inundatie geringer zijn, omdat redoxprocessen, reacties waarbij elektronen worden overgedragen tussen verschillende stoffen, temperatuurgevoelig zijn. De uitspoeling van vaste, voedselrijke bodemdeeltjes wordt echter veel minder door het seizoen beïnvloed.

De schaal van de maatregel telt ook mee. Bij een klein maatregeloppervlak ten opzichte van de omvang van het naastgelegen wateroppervlak, zijn effecten niet goed zichtbaar als gevolg van verdunningseffecten. Grote problemen worden dan niet verwacht.

Waterkwaliteit, Labbegat Waalwijk

Vuistregels

Hoewel er dus lang niet altijd harde gegevens zijn over de negatieve effecten van de natuurherstelmaatregelen, geven bovenstaande punten wel een manier van denken mee aan beheerders. Maatregelen zijn niet per definitie positief, maar soms wel nodig. In het rapport staat per mogelijke maatregel hoe een beheerder die afweging kan maken. Hierbij spelen onder andere het voorkómen van optreden van zuurstofloze condities, de verlaging van nutriëntconcentraties in percelen, het voorkomen van grote oppervlaktes met ondiep water en tot slot het realiseren van een robuuste en stabiele oevervegetatie een rol.

Meer informatie

Tekst: Geert van Duinhoven, OBN Natuurkennis
Beeld: Jan van Straaten; Suzanne Kanters