
Herstel van de delta: de Biesbosch Rijn-Maasmonding
Wageningen Environmental Research, Wageningen University & ResearchEr zijn potentiële maatregelen geïnventariseerd voor het versterken van het ecosysteem van de delta: het ontwikkelen van nieuwe leefgebieden (waaronder riet, getijdebossen, grasland en ondiep water), het verbinden en verbeteren van bestaande en potentiële leefgebieden en het terugbrengen van natuurlijke dynamiek. Om te toetsen in welke mate de beoogde maatregelen van de Programmatische Aanpak Grote Wateren (PAGW) effectief zijn, is het landschapsecologisch model LARCH gebruikt. LARCH bepaalt het duurzaam voorkomen van diersoorten en geeft daarbij inzicht in het functioneren van ecosystemen.
Indicatorsoorten voor de delta
Er zijn diersoorten gekozen die representatief zijn voor de vier belangrijkste biotopen van de delta: getijdebos, riet, ondiep water en overstromingsgrasland. Zes van de gekozen soorten voor deze analyse zijn ook doelsoorten voor de Natura 2000-gebieden of de KRW in de delta, namelijk noordse woelmuis, roerdomp, blauwborst, ijsvogel, kluut en fint. De overige soorten zijn de driekantige bies, getijdeslakje en otter.
Drie scenario’s voor versterking van de Biesbosch Rijn-Maasmonding
Er is een drietal scenario’s uitgewerkt door het projectteam. De scenario’s waarin de maatregelen zijn verwerkt, moeten helpen begrip en inzicht te krijgen in de potentiële meerwaarde van leefgebieden voor duurzame populaties van de soorten. De volgende scenario’s zijn vergeleken met de huidige situatie:
- Natuurherstel en verbetering bestaande natuur.
- Uitbreiding en ontwikkeling van nieuwe natuur.
- Een combinatiescenario van natuurherstel en verbetering met de uitbreiding en ontwikkeling van nieuwe natuur.
De kaarten voor deze scenario’s en de gegevens over de soorten vormden de invoer voor het landschapsecologisch model LARCH.
Resultaten van de LARCH-analyse
Van de zes met LARCH geanalyseerde soorten hebben er vier in de huidige situatie geen duurzaam voorkomen. Ze zouden binnen het gebied op termijn verdwijnen – otter, roerdomp, blauwborst en ijsvogel. Dit is gebaseerd op het buitendijks leefgebied. Op basis van de scenario’s is er in de meeste gevallen een sterke verbetering zichtbaar, in absolute aantallen paren en ook qua duurzaamheid.
Op grond van de voorgestelde maatregelen heeft de combinatie van habitatverbetering en aanleg van nieuw habitat in potentie het grootste positieve effect op de geselecteerde soorten. Alleen bestaande natuur verbeteren of alleen maar nieuwe leefgebieden toevoegen is niet voldoende. Beide zijn nodig.
In het studiegebied vormen met name de Biesbosch, Tiengemeten en de Spuimonding belangrijke leefgebieden. Riet vormt voor veel van de gekozen soorten een belangrijke verbinding om te migreren langs waterlopen. Riet ligt vaak op de overgang van bos, ruigte en struweel, via zandige oeverwallen, naar het intergetijdengebied en het water. Riet kan daarmee goede ecologische verbindingen creëren tussen deze drie belangrijke leefgebieden en daarmee zorgen voor meer robuuste natuur.
Uit de analyse blijkt verder dat de BRM meer in samenhang beschouwd zou moeten worden met binnendijkse gebieden. De kunstmatige grens van de dijk is voor sommige soorten een barrière. Het verbinden met binnendijks broed- en foerageerhabitat kan voor veel soorten een substantiële meerwaarde leveren aan de levensvatbaarheid van populaties.
De voorgestelde maatregelen dragen in belangrijke mate bij aan het versterken en vergroten van de populaties van soorten die geanalyseerd zijn. Deze soorten zijn indicatief voor een grotere groep soorten, waardoor de maatregelen gunstige effecten hebben op de algemene biodiversiteit. Met gerichte maatregelen en aanpassingen – en wellicht aanvullende maatregelen – komen duurzame populaties voor een aantal soorten binnen bereik. De uitvoering van de maatregelen, met name het gecombineerde scenario, wordt vanuit deze studie dan ook voluit aanbevolen voor het versterken van de Biesbosch Rijn-Maasmonding.
Verdere aanbevelingen voor het versterken van de zuidwestelijke delta
In de BRM en het rivierengebied als geheel zal de robuustheid van het ecologische systeem substantieel kunnen verbeteren als grotere clusters leefgebied gerealiseerd worden. Door het strategisch aanleggen of herstellen van (nieuw) leefgebied kunnen verbindingen gerealiseerd of versterkt worden. Het realiseren van een fijnmaziger netwerk van natuur zal een win-winsituatie kunnen opleveren, resulterend in duurzamere netwerken van soorten. Vooral soorten als noordse woelmuis, blauwborst en allerlei insectensoorten zijn gebaat bij kleinere gebiedjes langs de oevers, die functioneren als stapstenen waarlangs ze zich kunnen verspreiden.
Belangrijk voor het opvangen van de negatieve effecten van klimaatverandering is het realiseren van grotere gebieden, met variatie binnen habitats. Grotere aaneengesloten gebieden maken het systeem robuuster en zorgen voor gradiënten met geleidelijke overgangen tussen habitats, met mozaïeken van grasland overgaand in struweel, of van struweel in bos. Zo kunnen soorten zich makkelijker verplaatsen tussen lokale en/of sleutelpopulaties en eventueel uitbreiden binnen de gebieden. Daarnaast is het vergroten van de natuurlijke dynamiek belangrijk voor de kwaliteit van deze habitats.
Naast herstel van biodiversiteit zullen maatregelen in het rivierbereik in sterke mate bijdragen aan allerlei diensten en functies die het systeem levert. In Nederland is dit uitgebreid gedemonstreerd door het programma Ruimte voor de Rivier.
Het onderzoek door WENR is uitgevoerd in opdracht van de projectgroep PAGW-BRM en gecoördineerd door Laurens Baars en Ina Konterman van Rijkswaterstaat.
Meer informatie
- Het rapport Kansen voor robuuste deltanatuur: een LARCH-analyse voor de systeemopgave PAGW Biesbosch Rijn-Maasmonding.
Tekst: Wageningen Environmental Research
Beeld: Theo van der Sluis (leadfoto: Tiengemeten, een van de belangrijke kerngebieden in de Biesbosch Rijn-Maas Delta); Wageningen Environmental Research